Kruim

ik krijg een rondleiding
in de wereld van een vrouw
die in alle muren ogen ziet

het steen heeft zich naar de sleep
van haar vinger gesleten

een smal geultje houdt haar in de gaten
‘als je loslaat,’ zegt ze,
‘is alles en iedereen je in één seconde vergeten’

ze kijkt rond over haar lege straten
de lantaarnpalen zijn er van plastic
besprenkeld met poedersuiker
bij wijze van sneeuw
het stormt hard
haar haren horizontaal
als een klapperend uithangbord
op een verlaten filmset

ik pel gekookte aardappels
om haar op te vrolijken
maar geschrokken kijkt ze me aan
het bittere kruim op haar tong
troost smelt als boter op haar lip
ik had subtieler moeten zijn

misschien zet ze een plant
op de plek waar ik zat

Zonder huis

ik heb de woonboot opgeknipt
en in stroken langs de kade gezet

het bed sluit aan op de kast – het luik
de borden – de tafel – de stoelen

alles

moet weg
we fluisteren bezittingen door
de zinnen gevormd door materiaal
waarvan jij het alfabet kent
ieder ding een woord

het laatste kopje koffie
de punt

ook de mierenplaag

zoekt een nieuw pad
nieuwe woorden om zich tussen te wringen
als komma’s
langs de verlaten oevers van het aanrechtblad
door de vet-moerassen bij de kookpit
langs
de Stofstraat, Lichtsnoerlaan, Sliertweg

achter het raam glijdt de stad voorbij

in mijn ooghoek begint een lijntje mieren
aan hun laatste trek naar het aanrecht

‘tegen de avond varen we terug’
beloof ik het water

Salomé Roodenburg (1994) is een multidisciplinaire kunstenaar: ze schrijft gedichten en maakt beeldend werk in verschillende media, vooral schilderijen en tekeningen. In 2018 studeerde ze af aan de Gerrit Rietveld Academie, afdeling Beeld & Taal, met de afstudeerbundel Dicht oog

Meer van deze auteur