Tonijn hoor ik mezelf opgewekt zeggen
tegen mijn kat als een besteld gerecht
en zie nu pas dat de heldere kattenogen
al die jaren geen dankbaarheid uitdrukten

maar op z’n hoogst een minzaam mededogen.
Waarom wat we meemaken namen geven?
Waarom de leegte vullen met gebaren?

Er komt geen kelner als je met je vingers knipt.
Het leven is een verstomd hotel waar het licht
allang is uitgevallen. Komt iemand ons nog halen?
De hoop is gevestigd op grijparmen en laserbezems

om brokstukken te ruimen. Er moet iets veranderen
om te voorkomen dat de digitale infrastructuur
in gevaar komt zegt een ruimtepuindeskundige.

Is er iemand die kan bidden dat de grijparmen
niet breken en er botsingen ontstaan?
Maar het zijn niet alleen defecte satellieten
die ruimtepuin vormen. Het is het bloed

dat zonder zuurstof naar het hart stommelt.
Het is verbitterd water dat de lever wiegt.
Het is het hart dat zinkt wanneer kinderen

wegblijven volle schuilkelders instorten
dichtbevolkte gebieden van de aardbodem
worden gevaagd. Het zijn de wapenvoorraden
genoeg om de aarde drieëndertig keer

op te blazen. En waar zijn de grijparmen
en de laserbezems voor de aarde die brokkelt
onder het puin? Het is dit hart dat krimpt.

Wanneer ik met een leeg blikje in de ene
en een plastic saladeschotel in de andere hand
een afvalbak tussen de stoelen voor mij open
met een voet omdat er iets schimmelt op de rand

kiept de bak om. Een kwade rivier gutst
uit de kotsende bak door het gangpad
de trein door het landschap om de aarde

slingerend het heelal in een lichtende krans
als iets wat aanbeden kan worden. Snel klap ik
de muil dicht. Maar alles wat ik vermijd
stuwt de stroom alleen maar op en kolkt

in een onderstroom die aan kracht wint.
Ik kijk naar buiten. Doe mijn ogen dicht op zoek
naar ruimte voorbij wat ik heb aangericht.

Maria Barnas (1973) is dichter en beeldend kunstenaar. Haar meest recente dichtbundel is Diamant zonder r.

Meer van deze auteur