Ik mag u onder geen beding ‘u’ noemen, dat weet ik nog. Misschien ben je inmiddels wel overleden, je had er de leeftijd voor. Hoe dan ook: marxist zal je nog steeds zijn.

Ergens rond het begin van de jaren negentig raakten we in gesprek − in ieder geval na de val van de Muur, toen ook het laatste restje voordeel van de twijfel was weggesmolten waarop ‘het reëel bestaande socialisme’ zo lang aanspraak had gemaakt. Ik doopte je ter plekke ‘de oude marxist’. Dat was toen een tautologie, want Europese marxisten waren per definitie oud en gedesillusioneerd. Je was gelukkig niet van het academische, maar van het selfmade soort. Van de zelfverheffing. Die kan ik hebben. Tegenwoordig zijn er weer jonge wilde denkers die het communistische lijk tot leven willen wekken, nu met een nog beter beveiligde handleiding, maar jij was old school. Je begon na afloop van een praatje dat ik had gehouden vriendschappelijk tegen me aan te mopperen over wat je ‘de totale versplintering van de politieke beweging’ noemde. Ik luisterde en jij beleerde, want dat doen marxisten. Jouw ideeëngoed betrof een wetenschap, het was niet zomaar een analyse, en moest je nu eens zien hoe links zichzelf de das om deed door speciaal op te komen voor vrouwen, en dan vooral voor lesbische vrouwen, en in het bijzonder voor zwarte lesbische vrouwen… Hoe kon er nu ooit sprake zijn van een gedeelde politieke strijd? Fragmentatie, dat werkte het in de hand, een kleine factie die een nog weer kleinere factie onder vuur nam. En wie was de lachende derde? Juist, meneer, de gevestigde macht.

Jouw kritiek sloot in het geheel niet aan op wat ik daarnet in mijn praatje had beweerd, jouw vragen waren retorisch, maar de vertrouwelijkheid was echt.

Ik vond je een aardige man, gewoon, op het eerste gezicht. En ik deelde stiekem ook je vrees dat er van het Algemene of het Universele, zoals ik het toen al liever noemde, verdomd weinig over zou blijven, wanneer iedereen zich zou storten op zijn of haar exclusieve identiteit, en de politiek verdeeld zou worden volgens de keurig voorgeschreven stamverbanden van ras, etniciteit, religie, nationaliteit, sekse, seksualiteit, lichamelijke beperkingen en ga zo het hele rijtje maar af. Ik zei ter bemoediging zoiets als: ‘Er dreigt een staartdeling zonder einde’ en jij vond dat een mooie, desastreuze samenvatting. Het moet je hang naar het apocalyptische zijn geweest, die ook onder religieuzen bekend is.

Later bedacht ik dat jou als marxist toch ook iets te verwijten viel; want die ‘algemene strijd’ was natuurlijk die van de ‘proletariërs’ of ‘arbeiders aller landen’, maar met de introductie van het zogenoemde ‘klassenbewustzijn’ hadden jouw ideologische voorgangers de wereld toch ooit ook opgezadeld met een nieuwe ‘identiteit’. En nu de vrouwen, de homo’s, de postkolonialen, de gehandicapten, de migranten en de moslims een eeuw later hetzelfde kunstje flikten, waren het ineens scheurmakers. Dreigde er ‘factievorming’ − om binnen jouw gestaalde vocabulaire te blijven (wie spreekt het tegenwoordig nog?).

Hoe weet ik niet meer, maar op de een of andere manier kwamen we te spreken over Martin Luther King en de Amerikaanse burgerrechtenbeweging: Kijk, dat was andere koek, vond jij, en ik kon het tot mijn opluchting nu eens helemaal met je eens zijn. Ook in een levend, niet voor het publiek bestemd gesprek vermijd ik bij voorkeur ‘factievorming’. Het is de pleaser in mij.

Dit vonden we beiden zo indrukwekkend: dat die Amerikaanse burgerrechtenbeweging, op haar hoogtepunt in de jaren vijftig en zestig, zichzelf geen ‘zwarte beweging’ noemde, maar opkwam voor gelijke burgerrechten voor alle Amerikanen, ongeacht kleur of afkomst. Wat mij nog steeds zo treft aan die zwarte en gekleurde en ook blanke activisten van toen, is de moed waarmee ze de raciale ongelijkheid en het ronduit racistische onrecht bestreden, zonder het algemene uit het oog te verliezen, zonder zich op te sluiten in een eigen ‘zwarte identiteit’, die opnieuw uitverkorenen en buitenstaanders zou creëren. Later hebben zwarte nationalisten, Black Power en de Black Muslims die gooi naar het ‘algemene’ of ‘universele’ resoluut afgewezen, en de droom van Martin Luther King afgedaan als een praatje van de laatste Uncle Tom – een gotspe, vonden we allebei.

Jij zei heetgebakerd: ‘En dat die zogenaamde radicale zwarten dan uitgerekend de islam kiezen als toevluchtsoord. De godsdienst waarbinnen de slavernij tot op de dag van vandaag nog gewoon bestaat. De mos-lim i-den-ti-teit’ – je spuwde het begrip uit als een bedorven vrucht.

Toen, tijdens ons gesprek, legde ik er de nadruk op dat wat nu ‘identiteitspolitiek’ heet, vooral een linkse aangelegenheid was. Onzin, vond jij, want religie, afkomst, stand en later nationaliteit – dat waren toch altijd de wapens van rechts geweest? Links was links en rechts was rechts voor jou − geen vergelijk mogelijk. Ik knikte afwezig, want wilde de gemoedelijkheid die er tussen ons was ontstaan niet verbreken. En toen zei je iets wat me altijd is bijgebleven, zo treffend vond ik dat: ‘Kijk, ik ben op jonge leeftijd communist geworden, en dat betekent dat ik als persoon moet reiken naar het communistische ideaal. Maar al die vrouwen en zwarten en homo’s (je keek me uitdagend aan) – die vallen vanzelf helemaal samen met hun politieke ideaalbeeld. Ja, zo kan ik het ook. Dat is toch veel te gemakzuchtig.’

Ik heb steeds meer een hekel gekregen aan het begrip ‘identiteit’. Je denkt meteen aan ‘processen’ en een vervelend soort sociologie. Mensen fabriceren een verhaal over zichzelf: het Zelf-verhaal. Tegelijkertijd worden er door derden verhalen over ons verteld: het Zij-verhaal. Al die verhalen zijn aanscherpingen van een gemakzuchtig soort ‘universalisme’ dat de eenheid uitroept zonder eerst diepgaand de menselijke verschillen te willen onderzoeken. Die particuliere verhalen zijn nodig, om het idee van ‘de mens’, ‘de burger’ of ‘het volk’ steeds ruimer te maken, steeds inclusiever. Nee, we zijn niet per decreet broeders en zusters. Eerst zien wat ons scheidt, dan wat ons toch nog bindt.

Verhalen veranderen, zoals ook de homo, de vrouw, de hetero, de Europese moslim en christen, de Afro-Amerikaan en de Euro-migrant steeds nieuwe gedaanten hebben aangenomen. Al vertellend zijn we op zoek naar een nieuw ‘wij’, waarvan het einde steeds maar niet in zicht wil komen. Die queeste is cruciaal, en niet de identiteit, als knusse, zelfgebouwde gevangenis. Steeds weer elkaar lastigvallen met die verhalen, die schuren en botsen en soms heel even rijmen. Dat is het project van de ‘vermenselijking van de mens’, waarin identiteit en universaliteit hand in hand gaan.

Wat dunkt jou, oude marxist. Ben je in staat te antwoorden?

En je had gelijk: ook niet-marxisten kunnen behoorlijk beleren, q.e.d.

Stephanus Sanders (1961) is een Nederlands columnist, presentator, essayist en auteur

Meer van deze auteur