Het is een koorts. Ga naar de Dag van de belegger of een voorlichtingsavondje van een willekeurige bank. Bekijk de beursgoeroes met hun zwarte pakken en hun glimmende, brede dassen. Hoor wat ze zeggen en hóé ze het zeggen. Alles weten ze. Wat je moet kopen en wanneer je moet kopen. Aandelen, turbo’s of opties: iedere belegging brengt rijkdom voor wie oplet en weet hoe het moet. Draai je om en kijk in de zaal. Zie de pensionado’s, de oude vrijsters en de gesjeesde studenten. Je zou haast denken dat ze lid zijn van een kerk, zó zeker weten ze dat hun verlossing daar van de kansel moet komen. Beleggers noemen ze zichzelf. Maar dat zijn ze niet. Beleggers hebben geld over dat ze opzij willen zetten, liefst tegen een mooi rendement. Dit zijn speculanten. Goudzoekers, meegesleept door hun roes. Als je – zoals ik – na twintig jaar afwezigheid opnieuw naar het beleggingswereldje kijkt, valt meteen op hoe weinig er is veranderd. Goeroes als kobolden, seminars voorgegaan door heksen en overal zoekers en dromers. Waarom houdt het nooit op?

Hebzucht is van alle tijden. Daar heeft het vast mee te maken. En waar hebzucht is, daar wordt gespeculeerd. Nu, gisteren en morgen. Een klassiek voorbeeld is nog altijd de windhandel in tulpen tijdens de Gouden Eeuw. Tussen 1634 en 1637 deden daar in de Republiek ongeveer vijfduizend mensen aan mee. Dat is meer dan het lijkt: één procent van de toenmalige beroepsbevolking. Op het hoogtepunt van de hausse kon het gebeuren dat één tulpenbol werd verhandeld voor zesduizend gulden, de prijs van een grachtenpand. Het Frans Hals Museum bezit nu nog een door Hendrik Gerritszoon Pot gemaakt schilderij van Flora’s mallewagen. Flora, de bloemgodin, zit daar samen met drie mannen – die drinken en geld wegen – en twee vrouwen op de mallewagen. Haarlemse wevers hebben hun weefgerei weggegooid en lopen achter de wagen aan. Het lot van de wagen kun je op de achtergrond al zien. Daar verdwijnt hij in zee.

De beurs heeft nooit zonder speculatie gekund en misschien is de effectenhandel wel net zo gevaarlijk als de handel in tulpen. De risico’s ontstaan vooral wanneer de koersbewegingen worden opgeblazen. En dat kan op vele manieren. De simpelste is het gebruik van effectenkrediet. Bij de aankoop van een aandeel ter waarde van bijvoorbeeld honderd euro kun je als particulier ongeveer zeventig euro lenen, waardoor je zelf slechts dertig euro hoeft in te leggen. Dat is heel aantrekkelijk als de koers stijgt, maar bij een koersdaling loop je gevaar. Daalt de koers meer dan 30 procent, dan ben je niet alleen je inleg kwijt maar zal je ook bij moeten storten. Daarmee vergeleken is de aanschaf van opties al een stuk veiliger. Met opties worden prijsveranderingen eveneens uitvergroot, alleen kunnen optiebeleggers nooit meer verliezen dan het bedrag dat ze in het begin hebben betaald.Maar let op, dat voordeel vervalt als de opties worden gekocht met effectenkrediet.1

Over opties kan ik gemakkelijk praten, want in de onderste la van mijn bureau ligt nog een getuigschrift waarin wordt verklaard dat ik van 1 juni 1984 tot en met 30 november 1996 als een vrolijke, collegiale medewerker bij de Optiebeurs in dienst ben geweest. Het was meer uitweg dan roeping, want net als zovele aardige jongens die nergens voor deugen droomde ik van het schrijven van boeken en andere heerlijke vormen van kunst. De Optiebeurs (European Options Exchange heette hij toen, want ook de geschiedenis van beurzen begint met een droom) begon in 1978 in het beursgebouw van Berlage. In die tijd werden er op een dag niet meer dan enkele honderden contracten omgezet. Zelf zat ik veilig weggestopt in een torenkamer met uitzicht op de rondvaartboten voor het Centraal Station, maar ik hoefde alleen de smalle wenteltrap af te dalen om de nieuwbakken handelaren te treffen die landerig voor hun schermen met koersen hingen. Het was een divers groepje mannetjesputters. Afgezwaaide croupiers, schakers, tapijtverkopers, schoolverlaters en voormalige hoeklieden van de effectenbeurs, die met elkaar een indrukwekkende liefde voor de alcohol deelden. Was je in die dagen pas een echte Amsterdammer als je met een dronken Carmiggelt in de tram had gezeten, verstand van opties had je pas wanneer je de directeur van Amsterdam Options Traders, samen met Van der Moolen de grootste market-_makers_-firma van de beurs, naar Le Pot au Feu had zien waggelen.

Klanten moesten er komen. Zo kon het niet blijven. En anders dan in het buitenland trokken de Amsterdamse dames en heren van marketing (voor het geavanceerde werk) en van public relations (de dommerikjes) met hun auto’s naar de provincie om klanten te werven. Overal werden lezingen gegeven en geïnteresseerden hoefden de bon uit de krant maar in te sturen om zich in te schrijven. Ook ik werd als prediker het land in gestuurd. Hotel Atlantic in Scheveningen, dat was mijn adres. Ik schudde wat handen, ging rond met de koffie en net wanneer iedereen met mijn nederige rol van ober vertrouwd was geraakt, klom ik op het toneel om de opgetrommelde tandartsen, accountants en afdelingsdirecteuren mijn weg naar de rijkdom te wijzen. De kwaliteit van mijn weg was natuurlijk dubieus. De meeste beleggers, wist ik inmiddels, raakten hun geld na verloop van tijd kwijt. Maar was dat mijn schuld? En wat deed het ertoe? Begeerte bedwelmt het verstand. Iedere expiratie,2 heb ik ons hoofd marketing regelmatig horen betogen, waren er optieseries die ’s ochtends nog geen tientje waard waren en ’s middags honderden guldens. Stel je eens voor hoe het zou zijn als je er daar een paar duizend van had! Hij kende zijn klanten. Na die woorden werd het altijd eventjes stil.

Bond was altijd een speler geweest. Hij hield van het ritselende geluid der kaarten. […] Hij werd geboeid door de onpartijdigheid van het rouletteballetje. […] Hij hield er van zowel meespeler als toeschouwer te zijn en vanuit zijn stoel deel te hebben aan dramatische momenten van anderen, totdat het zijn beurt werd om het beslissende ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen, meestal met een fifty-fifty kans.

En het mooiste vond hij het dat alles slechts aan jezelf te wijten was. Je deed het goed, of je deed het slecht. […] Men moest het geluk niet verwarren met een verkeerde appreciatie van de kansen, want bij het gokken is het gevaar groot, dat men slecht spel aanziet voor geen geluk. Bond vergeleek het geluk met een vrouw.

Ja, dit is optiehandel. Het fragmentje komt uit Ian Flemings Casino Royale, maar ik herken het meteen. De overgave aan het noodlot, het heimelijke gevoel ver boven de anderen verheven te zijn en de absolute zekerheid dat het toeval kan worden getemd door wie de tekenen weet te verstaan. Beleggers houden van gevaar. Wat moet een dokter met zijn patiënten die zeuren? En wat moet de baas als zijn personeel weer eens klaagt? Bel de beurslijn of kijk op je app. Een tiende indexpunt verdwijnt zojuist in de nacht. Je maag trekt samen, maar je voelt dat je leeft. En wees eerlijk, wat is er zaliger dan schatrijk te worden zonder er iets voor te doen? Daarbij gaat het heus niet alleen om die nutteloze sportwagens en fatale maar o zo meeslepende vrouwen. Nee, nog aanlokkelijker dan de zoete extravagantie van al die verspilling is het idee dat die uitsluitend met pure slimmigheid, zonder enige inspanning kan worden veroverd. Snap hoe het werkt, dan komt de rijkdom vanzelf!

Mij als medewerker van de Optiebeurs heeft het vanaf de eerste dag aangesproken dat we een onderneming waren zonder werkplaats en zonder fabriek. Bij ons werd alleen met geld geschoven. Het was kapitalisme in zijn zuiverste vorm. Helder en puur als de beste cocaïne. Toegegeven, iedereen begrijpt dat een zo verworven rijkdom weliswaar niet naar de letter, maar dan toch naar het gevoel een vorm van gestolen geld betreft. Er is immers nooit voor gewerkt. Geen moment heeft iemand iets van waarde aan de keten toegevoegd. Maar – en ik zeg het besmuikt als een pooier die op zondagmorgen de verkeerde boodschap verkondigt – dát, beminde gelovigen, maakt het nu juist extra lekker.

Op dit punt aangekomen zal vrijwel elke belegger opmerken dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen speculeren en gokken. De uitkomst bij gokken, hoor ik al zeggen, wordt door het toeval bepaald, terwijl je op de beurs met denkwerk en studie je kansen vergroot. Helaas, de werkelijkheid is anders. Onderzoek heeft geleerd dat wie trouw de aanwijzingen uit de beleggingsbladen opvolgt significant slechter presteert dan de markt. Veelzeggend is ook de competitie die de Wall Street Journal ooit organiseerde tussen een team van beleggingsexperts en Raven, een New Yorkse chimpansee die zijn beleggingsvoorkeuren kenbaar maakte door pijltjes naar een dartboard te gooien.3 Raven won vrijwel altijd. Ook de Nederlandse gorilla Jacko, die zijn beslissingen nam door gelabelde bananen te kiezen, maakte indruk door de AEX-index te verslaan. Prozaïsche achtergrond achter deze opbeurende experimenten is de ‘efficiënte markthypothese’, het idee dat het niet uitmaakt welke aandelen je uiteindelijk koopt aangezien alle beschikbare kennis reeds in de koers is verwerkt. Toegegeven, op de lange termijn kunnen met wikken en wegen wel degelijk goede resultaten worden geboekt. Warren Buffett heeft met beleggen vierenveertig miljard dollar verdiend. Vierenveertig miljard! Kom daar in het casino eens om! Maar wie dagelijks koopt in de hoop over een dag of een uur al met winst te verkopen, is door hebzucht verblind.

In werkelijkheid worden er veel meer mensen arm dan rijk op de beurs. Ja, als alle koersen systematisch stijgen, dan is geld verdienen eenvoudig. Iedereen wordt dan rijk. Maar afgezien daarvan is er altijd een onderliggende geldstroom van particulieren naar beroepshandel. Vooral op een beginnende beurs worden beleggers getild. In die beginjaren van de Optiebeurs sprak ik soms met mijn heldhaftiger leeftijdsgenoten die zojuist als market maker4 waren begonnen. ‘Rijk worden,’ antwoordden ze steevast als ik vroeg wat ze van hun nieuwe leven verwachtten. Achteraf bezien hebben ze allemaal hun zin gekregen. Veel moeite heeft het hun niet gekost, want ze konden bied- en laatprijzen afgeven die sterk uiteenlagen. Wat er verder ook gebeurde, dat prijsverschil verdween in hun zak.5 Voeg daaraan toe dat de meeste beleggers als kuddedieren achter elkaar aan rennen – ‘komen ze halen of komen ze brengen?’ zo luidde de vraag die iedere ochtend op de beurs werd gesteld – en dat een handelaar bij zo veel absurde eensgezindheid zijn prijzen wel gunstig móét kiezen, en het resultaat zal niemand verbazen.

Wij van de beurs wisten dat ook en als instelling van algemeen nut waren we tot waarschuwen verplicht. In den beginne deden we dat met net zo veel hartstocht als een doorsnee sigarettenfabrikant, maar al snel ontdekten we dat ook onze doodsbedreigingen nauwelijks consequenties hadden. Ze susten het geweten en we hielden er een aangenaam aureool van betrouwbaarheid aan over. Waarschuwingen, ontdekten we, haalden zelden iets uit. Iedere belegger dacht toch dat het noodlot niet hem maar zijn buurman zou treffen.

Officieel zijn opties natuurlijk niet als speeltje bedoeld. Open een leerboek en je leest over opties als verzekering en de mogelijkheid om opties op een portefeuille te schrijven voor meer rendement. Zo bezien kan de handel in opties als een verfijning van de gewone beurshandel worden beschouwd. Bovendien draagt de aandacht voor opties ook bij aan de omzet op de gewone beurs. Toen de Chicago Board Options Exchange in 1973 begon, bleek dat een manier om nieuwe, actieve beleggers te trekken en de toenmalige Vereniging voor de Effectenhandel wilde dat ook.

Maar ja, terwijl ik dit schrijf moet ik toch denken aan de avond waarop ik die belegger ontmoette die op grote schaal handelde in goudopties. Hij was een zwetende man met een baard als een lapje mos in een slecht onderhouden gazon. Ik was amper dertig en hij in de vijftig, dus in mijn ogen stokoud. We waren in Scheveningen op de eerste verdieping in een zaaltje met uitzicht op zee. Inmiddels was het half elf. Het hotelpersoneel reed de lege stoeltjes al weer in torens naar buiten. Zijn resultaten, vertrouwde de belegger me toe, waren zeker niet slecht. O nee. Details gaf hij niet, maar de stilte die viel was veelzeggend genoeg. Hij was ondernemer, zijn bedrijf maakte leren fauteuils en het ging werkelijk goed. Toch was hij moe. Moe van het gelazer met boekhouders. Moe van het gezanik met zijn personeel. Nu dacht hij erover om de zaak te verkopen. Geen klanten meer. Geen klachten. Van nu af uitsluitend nog opties.

Ik weet niet precies wat hij van ons onderhoud verwachtte. Geen instemming geloof ik en ook geen advies. Waarschijnlijk moest ik hem iets uitleggen over de prijsvorming, de margin of een ander technisch detail waar ik alles van wist. Heb ik hem gewaarschuwd? Nee. Nou ja, misschien even, maar dan toch zonder levensreddende hartstocht. Ik heb onze boekjes niet uit zijn handen getrokken en hem niet tierend en vloekend stapelmesjogge verklaard.

Na twee jaar belandde ik bij de Financiële Termijnmarkt. Die hoorde ook bij de Optiebeurs, maar omdat de handel in termijncontracten veel riskanter was dan de handel in opties, had iemand er een aparte beurs voor bedacht. Deze Financiële Termijnmarkt werd geleid door Robert Sandelowsky, een vechtjas die van geen ophouden wist. Ooit was hij Nederlands kampioen schermen geweest, en nu raasde hij voort als schreeuwlelijk en vrouwenversierder terwijl hij met zijn vloekende rode en paarse sjaals iedere bankdirecteur en pensioenfondsbeheerder tegen zich in het harnas joeg. Hij was beslist de aardigste en meest inspirerende baas die ik ooit heb gehad.

Termijncontracten, meende Robert Sandelowsky, waren er voor iedereen. Ook voor de gewone man. Zijn missie zou pas voltooid zijn als elke taxichauffeur en elke loodgieter een termijncontract had gekocht. Volkskapitalisme, niets was mooier dan dat. En het gevaar? Westerterp, de algemeen directeur, bleef voorzichtig. Die beleggers, bleef hij tegen Sandelowsky herhalen, moesten in ieder geval nadrukkelijk worden gewaarschuwd. Dat waren we aan het ministerie van Financiën, onze toenmalige toezichthouder, verplicht.6 Gek genoeg vroeg niemand van ons zich af hoe wij er zelf tegenover stonden. Was het ministerie akkoord, dan was het blijkbaar okay.

Maar Sandelowsky was niet alleen de fanatiekste en meest luidruchtige beursdirecteur die Amsterdam ooit had gekend. Hij had nog een opvallende karakteristiek. Hij was als kind van joodse ouders zelf van na de oorlog, maar zijn oudere broer was als baby door de Duitsers in Theresienstadt vermoord. En zo kwam het dat als wij samen lachend in zijn auto door de Amsterdamse binnenstad scheurden, wij ons onwillekeurig toch afvroegen of dat ene rode stoplicht dat onze rit zo hinderlijk stoorde niet als een daad van antisemitisme moest worden gezien. En hoewel zijn ouders gedurende zijn jeugd nooit met één enkel woord over die verdomde oorlog hadden gerept, kon Rob niet anders dan zich altijd afvragen wat ieder van zijn collega’s, concurrenten en klanten in het uur der waarheid zou hebben gedaan. Het kwaad kende vele gradaties leerde ik. Je had niet alleen de moordenaars en de mensen die als je ten slotte weer thuiskwam je huis, je haard en je spullen hadden gepikt. Je had ook de fluisteraars achter je rug, de zwijgers en al die lafhartigen die je zomaar op straat lieten staan. Ik weet niet hoe ik zijn strenge keuring ooit heb kunnen passeren, maar de pijnlijke vraag wat ik zélf bij zulke keuzes zou doen heeft mij sindsdien altijd gekweld.

Natuurlijk regelden we nieuwe lezingen en ook kwamen er felrode boekjes (in de kleur van Rob’s dassen) waarin de belegger tot het avontuur werd verleid. Heel wat van die folders, boekjes en brochures zijn door mij opgesteld. Ze stonden vol eufemismen waarmee de gedachte aan enorme verdiensten telkens opnieuw moest worden gewekt. Winstgevende scenario’s werden in detail voorgerekend, terwijl de risico’s vaag en onuitgewerkt bleven.

Was het immoreel om beleggers te lokken? Natuurlijk, het maakt uit hoe je het doet. Nooit zal ik Jaap Monasch7 vergeten, onze marktmeester, die voor zijn aanstelling bij de termijnmarkt had gewerkt voor een Amsterdamse broker in goud. Vanuit de ‘boiling room’ moesten Jaap en zijn kameraden in het wilde weg klanten gaan bellen. Eén keer heeft Jaap heeft mij voorgedaan hoe hij dat deed. Zijn ogen werden groot en zijn stem klonk plotseling hees. De goudprijs, zo begon hij, was een maat voor de wereldwijd gevoelde onzekerheid. In tijden van crisis ging de goudprijs omhoog. En die crisis zou absoluut komen, want in de hele wereld spookte en zinderde het. Maar (en hier begon onze Jaap te versnellen) als de prijs eenmaal steeg, dan waren je kansen verkeken. Het was als een trein. Straks ging hij rijden. En was hij vertrokken, dan was het voor altijd te laat.

Het geld, heeft Jaap mij ook nog verteld, moest binnen een uur worden overgemaakt. En telkens als hij en zijn vrienden een slachtoffer te grazen hadden genomen, werd er gejuicht. Het enige dat onze kameraden daarna nog kon gebeuren was een ‘storno’. ‘Storting niet ontvangen’ betekende dat. In zo’n geval was alles voor niets.

Die vorm van klantenwerving, ‘cold calling’, waarbij onwetende buitenstaanders zonder aanleiding worden gebeld, was ook toen al verboden. Wij van de beurs keken er met ontzetting op neer. Maar wat ons onwillekeurig toch met Jaap en zijn vrienden verbond, was dat ook wij geen moment aan het welzijn van onze klanten hebben gedacht. Onze enige gewetensvraag was de grens tussen waarheid en leugen. De cliënten zelf lieten ons koud. Uiteraard, zo zeg ik nu, hadden die het er met hun hebzucht ook zelf naar gemaakt. Wilden ze iedereen te slim af zijn? Goed, dan was het avontuur hun van harte gegund. Van een bordeelhouder kan ook geen interesse in het huwelijksleven van zijn clientèle worden verwacht. Trouwens, wij waren de beurs. Wij waren geen bemiddelaar of bank. Een beurs kent uitsluitend tegenpartijen. De één wint, de ander verliest.

Toch pieker ik nog weleens over die meubelmaker met zijn goudopties. En over al die anderen die hun gespaarde vermogen of hun erfenis met ons gedobbel hebben verspeeld. Te laat, broeders hoeder ben ik niet geweest.

Inmiddels zijn er jaren verstreken. Brochures vol ronkende zinnen hoef ik nooit meer te maken. Ik ontwerp nu alleen nog computerprogramma’s waarmee banken de beurstransacties van hun klanten verwerken. De beleggers zelf en hun verkopers zijn uit mijn leven verdwenen. Alleen soms vang ik nog een glimp op van wat er ver weg in de huiskamers van klanten gebeurt. Ik heb namelijk een hoogbejaarde moeder die dankzij mijn vader een fortuin aan effecten bezit. Als uitverkorene wordt zij elk half jaar door twee mannen van personal banking bezocht. Dan zitten wij samen rond de huiskamertafel en horen hoe het op de financiële markten met haar geld is gegaan. Mijn moeder kan die verhalen niet volgen, maar zij laat zich niet kennen. Zij is kritisch en wil alles behouden wat mijn vader ooit heeft gekocht. Ik serveer thee. Niks aan de hand. De op gedempte toon uitgesproken adviezen zijn onschuldig en kunnen geen kwaad. Adviseurs zijn tegenwoordig verplicht om op het vermogen van hun klanten te passen. Doen ze dat niet, dan kan de schade op de bank worden verhaald.

Maar mijn moeder wordt oud. Vermogensbeheer, is dat niet geschikt? Zij draait zich om en kijkt haastig naar mij. Ik knik. Prima, dan is ook mijn moeder akkoord. Van nu af gaat de bank zelf voor mijn moeder beleggen. Ieder kwartaal zal zij over de resultaten worden bericht. Een lijst met vragen verschijnt. Waarvoor is haar vermogen bedoeld? En leeft zij ervan? Soms worden die vragen mijn moeder te veel. Dan zet de adviseur eigenhandig een kruisje. Op zulke momenten kijkt hij mij eventjes aan. Maar alles klopt. Er is echt veel veranderd. Mijn moeder wordt uitstekend geholpen en haar vermogen zal straks over ruim twintig beleggingsfondsen worden gespreid.

Alleen, waarom belegt de bank uitsluitend in fondsen? Waarom wordt er geen enkel afzonderlijk aandeel gekocht? Het antwoord is huiveringwekkend vertrouwd. Banken krijgen van de beleggingsfondsen een provisie ter grootte van een half tot één procent van het belegde vermogen. Die kosten zijn in de koersen van de fondsen verwerkt. De bijbehorende geldstroom – in Nederland goed voor pakweg driehonderd miljoen euro per jaar – is voor klanten onzichtbaar. Daarom zal de wet straks worden veranderd en komt er een nieuwe bepaling die ook dit trucje verbiedt.

Ik kijk nog eens naar de mannen van personal banking. Het zijn héél behulpzame heren. Minstens zo keurig als ik.

  1. Dit betoog met kobolden en zelfs een bloemengodin heeft uiteraard niet de pretentie om de principes van de effectenhandel netjes uit de doeken te doen. Maar volledigheidshalve: je kunt ook beginnen met de verkoop van opties, die je dan later moet terugkopen. Bij die strategie zijn de mogelijke verliezen wel onbegrensd. 

  2. De expiratie is de dag waarop optiecontracten aflopen. 

  3. Een chimpansee die met dartpijltjes gooit? Zo herinner ik het mij en het staat nu ook op internet, dus het is ongetwijfeld helemaal waar. 

  4. Een market maker is een handelaar die de verplichting op zich heeft genomen om tegelijkertijd bied- en laatprijzen af te geven, de prijzen waartegen hij de opties wil kopen en verkopen. 

  5. Eerlijkheidshalve moet hierbij wel worden opgemerkt dat beursreglementen altijd een maximaal verschil tussen de bied- en de laatprijs voorschrijven. 

  6. Tegenwoordig is het toezicht verzelfstandigd en wordt het uitgeoefend door de AFM, de Autoriteit Financiële Markten. 

  7. Dit is niet zijn echte naam. 

Wiebe Brouwer (1958) ontwerpt als ICT-consultant computerprogramma’s voor de effectenadministratie van banken.

Meer van deze auteur