‘Blatante, botte leugens.’ Het ongenoegen van Guus van Bladel over de Reve-biografie zit diep. De krasse tachtigjarige gaat er eens goed voor zitten. We treffen elkaar aan zijn vaste tafel in het mondaine café Zen, midden in het drukke centrum van Melaka.

Ruim dertig jaar geleden vestigde Van Bladel zich in Singapore. Sinds tien jaar woont hij in Maleisië. Als vrijwillig geestelijk raadsman begeleidde Van Bladel de wegens heroïnesmokkel in 1994 ter dood veroordeelde Johannes van Damme en de ternauwernood aan de strop ontsnapte Maria Krol. Zijn dagboeken over beide detenties vormen de basis voor een film die volgend jaar zal worden geproduceerd en wereldwijd vertoond.

Maar terug naar Gerard Reve, die zich in 1972 vestigde in het Limburgse provinciestadje Weert. Hij nam daar zijn intrek bij Guus van Bladel, die hij in 1968 had leren kennen en die zijn steun en toeverlaat werd. Onder de eretitel Schenker van het beeldje ‘schoenmaat 38’ van O.L.V. van Lourdes duidde Reve hem voor het eerst aan in De Taal der Liefde. Ondanks alle turbulentie kwam er in Weert een overvloedige literaire productiestroom op gang. In luttele jaren rolden er tien nieuwe publicaties van de pers. Hoogtepunten waren de dichtbundel Het Zingend Hart en de romans Lieve Jongens, Een Circusjongen en Oud En Eenzaam. De zich inmiddels ‘volksschrijver’ noemende auteur brak door bij het grote publiek en kreeg in 1974 zelfs een eigen tv-programma: De Grote Gerard Reve Show. Hetzelfde jaar ontving hij zijn eerste koninklijke onderscheiding.

Ook de Liefde bloeide in Weert menigmaal op, hartstochtelijk zelfs. Na de verbroken verhouding met Van Albada en Van Manen kwamen er vele nieuwe minnaars op Reves pad. De laatste geliefde zou blijven – tot zijn dood (en nog lang daarna). Met deze Joop Schafthuizen verhuisde Reve in 1978 uit Weert naar Frankrijk. Van Bladel besloot zich om gezondheidsredenen te vestigen in Singapore. Maar het contact is gebleven, tot een laatste briefwisseling in het jaar 2000.

De ‘Weerter periode’, die in 2002 door schrijver dezes te boek werd gesteld in de uitgave Koninklijke Jaren, komt in deel twee van de Reve-biografie (De ‘rampjaren’ 1963-1975) slechts zijdelings ter sprake. De rol van Van Bladel wordt gebagatelliseerd: ‘Van Bladel zag hem naar de ogen’ en ‘intellectueel was hij geen partij van belang’ – aldus enkele citaten.1 Maas rekent het Van Bladel aan als deze, door Reve zelf overigens eervol zijn ‘halfbroer’ genoemd, de schrijver in 1973 enkele weken ‘achtervolgd had met liefdesbetuigingen’.2

Gewapend met een dikke map knipsels en aantekeningen steekt Van Bladel zijn verontwaardiging over het werk van de biograaf niet onder stoelen of banken: ‘In het tweede deel noemt hij maar liefst 126 keer mijn naam. Maar hij heeft nooit de moeite genomen mij te benaderen. Ik begrijp niet hoe dat mogelijk is voor een “literair historicus”. Het bewijst dat hij niet of nauwelijks controleerde of de informatie over mij juist was. Ik noem dat pover en misleidend, te meer daar hij voor deze biografie van maar liefst drie fondsen subsidie heeft ontvangen. Lang geleden ben ik eens woedend op die man geworden, toen hij mij valselijk beschuldigde door in de Volkskrant te schrijven dat Gerard porno van mij uit Singapore kreeg. Wat dom was, want in Singapore kun je geen porno kopen. Maar bovenal is het belangrijk te weten dat Gerard helemaal niets had met porno. Hij verzamelde het niet en had het ook niet nodig.’

Waarom heeft u geen contact gehad met de biograaf?

‘In 1997 was de presentatie van mijn boek in de Vondelkerk te Amsterdam.3 Maas kwam naar mij toe: “Weet u niet wie ik ben?” Het is de enige keer geweest dat ik deze man heb ontmoet. Jij schrijft in de krant leugens over mij, heb ik hem gezegd. Hij wist niks terug te zeggen. Wat moet je met zo’n leugenaar? Op een armzalige manier gebruikte hij de biografie om zijn opinie over mij te spuien. Als Gerard in wanhoop een keer alle beschikbare seresta’s in huis doorslikt maakt Maas de nare opmerking dat ik in “vliegende paniek” raakte. Kennelijk weet hij niet dat Gerards zelfmoorddrang, die af en toe de kop opstak, met mij besproken is door zowel onze huisarts, dokter Venmans uit Weert, als zijn “lijfarts” Jan Groothuyse uit Amsterdam en uitgever Johan Polak. Ik liep met het telefoonnummer van de gifcentrale in Utrecht op zak om een eventuele zelfmoord van Gerard door middel van vergiftiging te kunnen verhinderen. In het geval met die seresta’s zijn Venmans en Groothuyse onmiddellijk naar onze flat gekomen.

In Vrij Nederland zegt Maas hoogmoedig: “Eigenlijk moet ik Reve dankbaar zijn, want door deze biografie ben ik even beroemd.”4 Volkomen misplaatst, wat denkt-ie wel. Deze biografie staat vol met losse flodders over seksuele uitstapjes van Gerard. Maar hij geeft geen inzicht en mist de kern door zo’n opmerking als: “In zijn sadomasochistische voorliefde voor het tuchtigen van jongelui kan ik mij bijvoorbeeld helemaal niet vinden.”5 Maas geeft daarmee aan Reve niet echt te begrijpen.’

Wat was volgens u wél de kern?

‘Terugkijkend op al die jaren met Gerard is mijn conclusie dat hij regelmatig slachtoffer was van zijn zogenaamde monkey mind. Deze uitdrukking verwijst naar een psychiatrisch ziektebeeld dat in het oude China al meer dan duizend jaar bekendstaat onder de naam xinyuan. Het heeft betrekking op een bij tijden verwarde, rusteloze geestesgesteldheid die veelal gepaard gaat met een wonderlijk eigenzinnige fantasie en dagdromerij, maar ook met vergeetachtigheid, besluiteloosheid, grillige nukken en onbesuisde woede-uitbarstingen. Gerard wist toen niets van monkey mind. Maar wel dat er iets mis was en dat hij honderd procent fout zat als-ie zou doen wat er allemaal in hem opkwam. Hij heeft zich onbewust gerealiseerd dat hij niet met de politie in aanraking zou komen als hij die gedachten van zich af zou schrijven. Er was helemaal geen martelkamer voor jeugdige Duitse toeristen. Hij schreef dat wel, maar het was allemaal verzonnen. Fantasie en werkelijkheid liepen in zijn brieven en boeken steeds door elkaar. Dat is die monkey mind.’

Hoe heeft u Reve leren kennen?

‘Als voorzitter van het COC in Eindhoven vroeg ik hem voor een lezing in januari 1968. We hadden kort daarvoor al kennisgemaakt bij een soortgelijke voordracht in Rotterdam. Kapelaan Jan Hendrikx, ook uit Weert, zat samen met mij in het bestuur. Hij bood Gerard op diens verzoek na afloop een logeerkamer in zijn ambtswoning. De nog jonge onderwijzer Jan S. ging met Gerard naar bed. Volgens Maas kreeg ik “een acute zenuwinzinking” toen ik dat de volgende dag vernam. Grove onzin. Jan S. was de geliefde van ene Bertje, die nog studeerde. Jan S., Hendrikx en ik hadden een goede band met elkaar. Ik voelde dat die beschadigd raakte. Daarom heb ik beide heren gekapitteld.

Opmerkelijk is dat Gerard in februari 1968 in Stripschrift voor het eerst iets publiceerde over zijn zogenaamde periode dat hij in Indië bij de politie was. Die publicatie was dus vlak na onze kennismaking. Ik heb hem ongetwijfeld meteen verhalen verteld over mijn jaren bij de marine. Begin jaren vijftig zat ik twee jaar in Nieuw-Guinea en maakte daar van alles mee. Ik heb er nooit bij stilgestaan, maar Gerard heeft al die details opgeslagen en verwerkt in zijn eigen fictieve “Indische jaren”. Gerard vond het heerlijk om het officiersuniform van een collega van mij af en toe aan te trekken. Ze hadden dezelfde maat, ik was kleiner. Het was al met al een geweldige practical joke. Hij heeft me weleens gezegd: Guus, als ik niks meer weet haal ik de Indische jaren van stal, altijd prijs.’

Hoe belangrijk was het voor Reve dat u ook katholiek was?

‘In ons leven speelde Lourdes een heel grote rol. Maanden hebben we ons voorbereid op de eerste bedevaart. Gerard had een boek over Lourdes gekocht en aan
mij had hij een goede gids, want ik was daar al driemaal geweest. Ik had hem ook verteld wat mij als kind was overkomen. Nog geen jaar oud kreeg ik longontsteking. Mijn oma ging naar Lourdes en zei: als mijn kleinzoon blijft leven zal ik zorgen dat hij tot zijn zevende alleen maar blauw en wit zal dragen. Die zondag was
er afscheid van de tramlijn Waalwijk-Den Bosch. Wij woonden aan de Grote
Straat waar die tram langskwam. Terwijl mijn oma in Lourdes in de Sacramentsprocessie meeliep trok voor ons huis de bestuurder van de tram plotseling aan de hendel. Tuut tuut, een enorm kabaal. Ik schrok wakker en moest slijm opgeven. De verpleegster zei: hij komt erdoorheen, het slijm is eruit. Ik heb inderdaad tot mijn zevende blauw en wit gedragen. Deed mijn eerste communie in een matrozenpakje.

Dit verhaal maakte diepe indruk op Gerard. Wij reisden met zijn grote Citroën-bus zodat we niet in een hotel hoefden. Toen we vertrokken zijn we eerst vanuit Weert naar mijn familie in Waalwijk gereden. We hadden veel bekijks toen we wegreden. Afscheid nemen, dat hoorde zo. Ook in Amsterdam, bij zijn vader en diens tweede vrouw Jo. Vlak bij Lourdes hebben we de auto aan de kant gezet en gebeden. Toen we het plaatsje binnenreden zongen we Marialiederen. Gerard parkeerde zijn bus in de buurt van de heiligdommen. We zijn twee nachten gebleven, 21 en 22 mei 1972, en we namen aan alles deel. Twaalf ansichtkaarten stuurde Gerard, aan verschillende personen. Op elke kaart een andere impressie. Als je ze achter elkaar zou lezen vind je zijn visie op Lourdes. En hier kom ik weer bij Nop Maas: tot mijn verbazing liet de biograaf na te vermelden dat Gerard samen met mij deze reis ondernam.

Soms gingen we op zondag naar de Achelse Kluis, vlak over de grens bij Weert. Daar zongen de monniken Gregoriaans, dat vond Gerard geweldig. Qua muziek hield hij ook van de jongenskoren uit de Mattheuspassie. En de pianomuziek van Chopin, of de vijfde van Beethoven. “Heet van boven,” zoals Gerard dan zei.’

U woonde in Weert samen met Reve. Maar hij had toch net een lap grond in Frankrijk gekocht met de bedoeling zich daar te vestigen?

‘Heel vaak zijn we daar samen naartoe gegaan. Of ik kwam hem daar opzoeken in het weekend, als ik door de week op mijn werk moest zijn. Hij wilde bouwen op die berg, maar er was vrijwel niets. Van de buurvrouw, Germaine, kreeg hij de schuur vlakbij. Daar was een open haard en we konden er slapen. Het verhaal ging dat er een Franse verzetsman begraven lag die ’s nachts kwam spoken. Gerard meende iemand over de zolder te horen lopen. Hij pakte een bezem en sloeg deze tegen de muur: is het nou afgelopen met jullie daarboven? Dan hield het volgens hem op. Ook weer die monkey mind.

In het begin gingen Teigetje en Woelrat ook mee. Zij waren tot kort daarvoor nog liefdespartners van Gerard geweest. Maar er ontstond zo vaak ruzie. Gerard was er eens met Woelrat en hij belde me in paniek op: ik maak ’m kapot, kom naar hier. Meteen ben ik in de auto gesprongen om hem daar op te vangen. Maas heeft het dan op pagina 640 over “het gedrag van een overbezorgde ouder”. Volkomen misplaatst. Hoe had ik als vriend anders moeten reageren? Daar komt nog bij dat de biograaf op dezelfde bladzijde citeert uit míjn brieven aan Gerard, die hij kennelijk onder ogen heeft gehad. Dat noem ik een schending van het briefgeheim. Het auteursrecht van het geschrevene berust bij mij. Ik heb hem geen toestemming verleend om dit te publiceren.

Ik stond niet afwijzend tegenover Teigetje en Woelrat, maar had wel een hard hoofd in dat driemanschap. Het was onhoudbaar wat Gerard wilde en wat die twee allemaal wilden. Het gaf enorme chaos. Ook een keer op een zondagmiddag in Greonterp, waar ik dat weekend logeerde. Woelrat zei: we gaan. Ik slaakte een zucht van verlichting. Maar wat hadden die twee gedaan? Ze hadden de wc-pot in het toilet losgeschroefd en weggestopt. Er was alleen nog een gat in de grond. Gerard was laaiend. Het staat niet in de biografie. Wel dat Londense vriend Perkin dat weekend ook in Greonterp logeerde, maar die was er juist niet bij. Op pagina 529 beweert Maas – zonder bronvermelding – dat Perkin en ik samen met Gerard en zijn mecenas Ludo Pieters de sauna in Oosterwolde bezochten. Ik ben tweemaal met Gerard naar een sauna geweest, beide keren zonder anderen erbij. Er ontbreekt van alles in deze biografie en er staan blatante, botte leugens in.’

U maakte ook het plotselinge overlijden mee van tv-regisseur Rob Touber, een goede vriend van Reve.

‘De familie wilde niet dat Gerard een toespraak zou houden tijdens de uitvaart. Ze vroegen mij dit te doen, tot grote woede van Vincent Steinmetz, die toen het vriendje van Gerard was en hem ophitste “dit niet te nemen”. Vincent zou ervoor zorgen dat de toespraak van Gerard alsnog in Het Parool kwam. Zijn vader werkte daar. Maar dat ik dus sprak op de begrafenis laat Maas onvermeld.

Rob was bekend van zijn fabuleuze tv-shows met Nana Mouskouri en Adèle Bloemendaal. Wij merkten dat hij onder de drugs zat. Gerard zei: we zullen hem naar Weert laten komen om af te kicken. In Weert kan hij niet aan drugs komen en wij kunnen een oogje in het zeil houden. Zo is Rob een paar keer voor enkele dagen in Weert komen logeren.

Zelf ben ik met de drugsproblematiek voor het eerst geconfronteerd door mijn werk als personeelschef bij de Weerter Kunststoffenfabriek, later overgenomen door Hoechst. We hadden gebrek aan mensen. Ik ben verschillende keren naar Curaçao en Aruba geweest om medewerkers te werven. De Antillen kende ik nog uit de tijd dat ik bij de marine zat. Met de Arubanen ging het uitstekend. Maar van de mensen uit Curaçao raakten er steeds enkelen aan de drugs. Later werd ik hoofd sociale dienst bij Hoechst. Ik maakte van alles mee qua maatschappelijke problemen. Zelfs heb ik eens op kosten van de zaak een huwelijksadvertentie in de krant gezet voor een medewerker die weduwnaar was geworden en niet van zijn dochter kon afblijven. Veel van die verhalen kon ik kwijt aan Gerard. Hij was mijn vriend, vraagbaak, uithuilschouder. Ik gebruikte hem als muur waar ik mijn bal tegen kon ketsen, dat pakte heel positief uit voor beiden. Hij luisterde naar mijn verhalen, maar gebruikte ze nooit herkenbaar in zijn boeken. In de brieven aan Simon Carmiggelt komen zaken voor die zich bij mij op de fabriek hebben afgespeeld. Er was over en weer een groot vertrouwen.’

Volgens de biografie zou Reve toespraken voor u als persvoorlichter geschreven hebben?

‘Ik ben nooit persvoorlichter geweest. Ook heb ik geen toespraken gehouden die Gerard voor mij geschreven zou hebben, wat Maas op pagina 612 beweert. Hij ontleent dat aan een brief van Gerard aan Rudy Kousbroek in 1983. Maar daar heb je weer die monkey mind: fantasie en werkelijkheid liepen bij Gerard steeds door elkaar. Als er gespeecht werd deed onze directeur dat, Fred Tuinder. Die liep bepaald niet weg met Gerard. Maas had dit moeten checken. Ik zou zeker hebben meegewerkt, had hij mij benaderd. Nu achteraf niet meer. Ik wilde graag de waarheid. Dit is pure leugen. Hij had op zijn minst mijn cv kunnen consulteren.

Als ik in april 1973 in het ziekenhuis word opgenomen duidt Maas mij opeens aan als Gerards “gastheer”. Ik ben spinnijdig. Weet hij dan niet dat Gerard officieel stond ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Weert? Gerard woonde samen met mij op de Nieuwe Markt 12 en was dus geen gast. Dat is toch iets wat een literair historicus moet weten? Over mijn medische status doet hij allerlei mededelingen, kennelijk van horen zeggen en zonder zich terdege op de hoogte te stellen. Mijn ziekte had overigens niets met Gerard te maken, eerder met mijn werk. Ik had daar zo veel functies, dat is me te veel geworden. In Nijmegen in het ziekenhuis hebben ze een cocktail gemaakt om mijn bloed weer goed te krijgen. De bedrijfsarts van Hoechst heeft Gerard geleerd om mij de noodzakelijke injectie te geven als we in Frankrijk waren. Dat moest in de spier van de bil. Hij was daar heel makkelijk in. Hup broek uit, ik boog over de tafel en hij jaste ’m erin. Ik voelde er niks van. We hebben elkaar in Frankrijk dikwijls naakt gezien. Als we douchten, dat ging met de gieter, dan stonden we bloot. Maar we hadden geen seksuele relatie.’

Aan Josine Meijer schreef Reve:

‘In Limburg, in Weert, heb ik bij een oude vriend, in zijn drie etages omvattende flat, een permanente kamer; overdag is er niemand, noch enig geluid. Het (geheime) adres is: p/a G. van B., Weert (L.). dat adres heeft niets met de liefde te maken, maar alleen met stilte, konsentraatsie, & werk’.6

‘Ik zorgde goed voor hem. We stonden vroeg op, om vijf uur. Ik zette koffie, maakte fruit en bracht dat op zijn kamer. We ontbijtten dan samen en praatten een en ander door. Om zeven uur vertrok ik naar de fabriek. Dan kon ook hij aan het werk. Verder ging ik heel vaak mee naar Frankrijk. Helpen met de bouw. Ik zorgde dus. Wat Maas “nijvere huisvrouw” noemt. Die snapt niet dat onze relatie op een veel hoger plan stond. Er was geen enkele rivaliteit over en weer. Ik probeerde nooit hem na te doen of te verbeteren. Of me te bemoeien met hem als hij in gesprek was. Wel was ik een aandrager van sociale dingen.

Gerard had mij nodig en andersom. Hij had mij niet nodig voor zijn literaire prestaties. In zijn geest was hij altijd bezig met schrijven. Dat kon hij het best in een rustige, nette, georganiseerde omgeving. Daar zorgde ik voor. Ik bracht ook afleiding. Toen ik nog met mijn collega woonde hadden we de kamer beneden ingericht met een bar. Waarover Maas op pagina 611 opmerkt dat we “een café nagebouwd” hadden. Nu ja, één keer per maand gaven we een feest. Mijn collega was lid van een bridgeclub, die kwamen, en de gebroeders Verkuylen, onze huiseigenaars waren er geregeld. Meestal op vrijdagavond. Gerard vond het leuk om erbij te zijn en met die mensen te praten. Toen mijn collega vertrokken was en Gerard zich in Weert vestigde heb ik besloten om die bar en de drank weg te doen. Sociaal was het geweldig, maar al die alcohol pakte funest uit voor Gerard. Dat heeft hij toch wel gewaardeerd.’

Wat kreeg u ervoor terug?

‘Ik woonde en leefde met een goed mens en groot kunstenaar. Het gaf voldoening te zien hoe hij weer de kroontjespen oppakte en zich enorm ontplooide. Al die boeken die in rap tempo tot stand kwamen, de tv-show, het lintje van de koningin. Ik was met Gerard in Amsterdam bij Johan Polak. Iemand vroeg hem: wie is toch die Guus van Bladel? Hij flapte er uit: dat is mijn halfbroer. Gewoon spontaan, zo is dat ontstaan. Hij zag mij niet als een van zijn vele vriendjes. Daar was altijd iets mee. Ze deden bijna altijd naar tegen mij. Ernstjan Engels, Vincent Steinmetz, Joseph Cals, ze konden mijn bloed wel drinken. Maar Gerard trok zich daar niets van aan. Ik lag hem na aan zijn hart.

Daar komt bij dat ik geleidelijk aan ook wel zag dat er iets ongezonds speelde bij Gerard. Wat ik pas veel later als monkey mind zou benoemen: die bij tijd en wijle zeer onstuimige woede-uitbarstingen en zijn grenzeloze fantasie en dagdromerij. Iets soortgelijks speelde ook bij Johannes van Damme in Singapore. Ik had hem al een paar keer bezocht en hoorde dat hij schuldig was bevonden en de doodstraf zou krijgen. Toen wist ik dat het heel zwaar zou zijn om bij hem te blijven. Ik heb met hem in de gevangenis zitten huilen. Maar ik hield vol. Zoiets was ook bij Gerard Reve aan de hand. Ik dacht: ik moet hem nu niet in de steek laten. Het zijn de beste beslissingen in mijn leven geweest.’

U was ook getuige van hoe het misliep tussen Reve en Joseph Cals?

‘Op een zondagochtend was ik op bezoek bij mijn ouders in Waalwijk. Gerard ging niet mee omdat Joseph bij ons logeerde. Ik was nauwelijks in Waalwijk of de telefoon ging. En hoorde meteen dat er iets aan de hand was: Guus, kom, help me. Ik reed meteen terug en trof Gerard totaal overstuur aan. Er was ruzie ontstaan en Gerard had geroepen: eraan ga je. Joseph was de trap afgevlucht de straat op, Gerard met een mes achter zich aan. Aan de overkant van de singel lag op de hoek een lunchroom, Teunissen. De mensen kwamen net terug van de kerk en het liep er vol. Joseph vloog daar naar binnen en riep: doe de deur op slot. Gerard kon er zo niet in en heeft mij gebeld. Joseph is vanuit de lunchroom linea recta naar het station gelopen om op de trein te stappen. Ik hield me altijd bereikbaar voor Gerard, wat er ook aan de hand was.’

Toch kwam er een einde aan uw relatie met Reve.

‘Toen ik ziek werd en dacht dood te gaan vroeg de specialist in Nijmegen: heeft u geen familie in het buitenland? Ik had een broer in Australië. Zou u daar niet eens naartoe willen, nu het nog kan, zei hij. Ik dacht: nu het nog kan? Ja, want ze wisten geen raad met mijn bloed. Gerard zei meteen: je moet het doen. Ik kwam na twee weken terug en het was niet erger geworden. Het klimaat had een gunstige invloed op mijn ziekte. Toen heeft Gerard een tweede reis betaald, naar Singapore. Mijn broer was inmiddels overgeplaatst. Het waren heel kostbare reizen in die tijd, 1976. Weer in Nederland vonden ze een medicijn dat elke week ingespoten moest worden. Ik was flink ziek, maar moest wel bewegen. Dus wandelen. In zijn auto nam Gerard me mee naar de bossen. Hij heeft zo veel voor me gedaan. Later kon die injectie om de twee weken, toen om de drie weken en nu krijg ik hem nog steeds, om de vijf weken. Op doktersadvies heb ik me in Singapore gevestigd. Daar kon ik het beter volhouden. Gerard was het er helemaal mee eens.

Toen ik al in Singapore woonde bemerkte ik dat Gerard drugs gebruikte. Terwijl hij wist dat het zijn ondergang kon betekenen. Zijn lijfarts uit Amsterdam, Jan Groothuyse, heeft tegen me gezegd: het is goed dat jij in Singapore woont, want je was ten onder gegaan. Ik was in zijn ogen een soort heilige omdat ik zo veel voor Gerard had gedaan. Jan adoreerde Gerard, maar waarschuwde mij tegelijk. Dat deed trouwens nog een arts, de psychiater Noordhoek Hegt uit Den Haag. Hij had net als Gerard een huis in Le Poët-Laval. Waarschijnlijk heeft uitgever Johan Polak hem verteld hoe depressief Gerard kon zijn en gevraagd of hij kon helpen. Maar omdat deze psychiater bemerkte dat Gerard nogal dronk zag hij daarvan af. Hij was bang dat Gerard door zijn destructiviteit mij mede te gronde zou richten. Zelf heb ik ervan geleerd dat het hoog tijd werd om Gerard zelfstandiger zijn eigen zaken te laten behartigen. Hij moest minder afhankelijk worden van mij, dat zag ik wel in. Helaas was Joop mijns inziens niet de juiste man om Gerard vervolgens te begeleiden, integendeel. Maas noemt deel twee van de biografie De “rampjaren”, maar hij had net zo goed het laatste deel – mocht dat er ooit nog komen tenminste – die titel kunnen geven. Of het eerste deel, met die problematische jeugd, de twijfelachtige verhouding met zijn moeder, het moeizame huwelijk met Hanny, de zoektocht naar zijn seksuele en religieuze identiteit, de ruzies toen al met bijna al zijn vriendjes, het rusteloos najagen van een plek waar hij kon wonen, de tomeloze drankzucht. In de Weerter periode kwam hij bij mij juist tot een zekere rust. En hij schreef als nooit tevoren.’

  1. Nop Maas, Gerard Reve, kroniek van een schuldig leven, deel 2, p. 612.

  2. Idem, p. 694.

  3. Guus van Bladel, Rondom Reve – portretten en miniaturen rondom Gerard Reve, uitgave Van Buuren.

  4. Vrij Nederland, 31 juli 2010, p. 53.

  5. Idem, p. 52.

  6. Gerard Reve, Brieven Aan Josine M. 1959-1982, brief d.d. 3 februari 1972.

Guus van Bladel woont sinds 2001 in Melaka met zijn partner David Tang Chak Kee. Tot voor kort deed hij verslag van opmerkelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in het radioprogramma Wereldnet van de VPRO en de Wereldomroep. Onlangs is hij ook gestopt als reclasseringsvrijwilliger. Reclassering Nederland bood hem in dat verband een afscheidsbijeenkomst aan in Singapore, in aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur. Meer dan dertig jaar heeft Van Bladel gedetineerden, onder wie veel drugsverslaafden, bijgestaan in gevangenissen van Singapore, Maleisië, Thailand en Indonesië. Hij publiceerde daarover twee boeken: Tussenstop Singapore (over de zaak Johannes van Damme) en Vrouwengevangenis Singapore (over de zaak Maria Krol). Voor zijn inzet is hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, en kreeg hij presidentiële onderscheidingen in Singapore en Maleisië. Een aantal persoonlijke herinneringen heeft Van Bladel te boek gesteld; deze zullen binnenkort verschijnen onder de titel Melaka’s kladboek.

Bert Boelaars interviewde Gerard Reve als jonge journalist voor de regionale krant van Weert. Dat interview is te lezen op de Gids-website: www.literairtijdschrift-degids.nl

Lees ook het interview van Boelaars met Reve zelf: Bert Boelaars-De koninklijke jaren 4.