Ik zag dat de wereld, de gekende wereld van het oppervlak implodeerde als een ster,
huizen, torens, mensen, kruideniers, conflicten en meningen, kleuters met hun ogen
aan het scherm geplakt, volwassen in Dow Jones en outlook verstrengeld, alles werd
ingeslikt door een grote slikkende beweging
Wat raar ik had altijd gedacht dat… maar
er kwamen geen scherven, ontploffingen, explosies, vulkaanuitbarstingen aan te pas.
Ook geen geschreeuw, gevloek, of paniek.

Het ging allemaal vrij rustig.
Een zekere sereniteit hing in de straat die geen straat meer was maar een lichtvlek
waar eens de straat, een lichtvlek waar eens de huizen, een lichtvlek waar eens de
mensen, de potten, de pannen, fornuizen, schoenen, sandalen, alles een grote lichtvlek
van vormen die daar eens stonden of bewogen.
Een lichtvlek waar eens het geluid kalm of sissend, toeterend.

En wat bleef er over? Enkel het water, glanzend, diep snijdend in rotsen, het water
van oceanen of meren en stromen, buitelend de bergen af.
Het water in vaste vorm, in ijs, in stoom, in minuscule druppels, gletsjers schuivend
over lichtvlekken wat eens de toendra was. Waar eens de holen van toendravossen en
hazen.

En al snel verschenen er ergens hoog in de hemel waar eerst die slikkende beweging
had plaatsgevonden kleine gaatjes, en daarachter de ogen van de mensen.
Ze keken naar beneden in wat eens hun wereld was.
De peuters en kleuters, baby’s en jongeren, volwassenen en dieren keken en slikten.
Over dat wat eens was. Over dat wat verlaten, over dat wat eigenlijk gekoesterd
moest.

Marije Langelaar (1978) publiceerde bij De Arbeiderspers De rivier als vlakte, De schuur in en Vonkt. Ze ontving de Hugues C. Pernathprijs, de Jan Campertprijs en de Awater Poëzieprijs. In 2020 verscheen de roman In het jaar van de rode os. Momenteel werkt ze aan: Revolutie van het licht. 

Meer van deze auteur