Wat was een mens? Was een mens, op zijn minst, een individu? En moest een mens dat ook zijn? Hoe ‘ontmenselijkend’ is een collectiviteit die zó dwingend is dat het individu, ik trek het nu iets breder dan sec de mens, u begrijpt waarom, zichzelf in zijn geëxternaliseerde en geïnternaliseerde manifestaties gelijkschakelt met dat collectief? Ja, in dat collectief opgaat en op geen enkele manier nog meester is van het eigen lot? En hoe sterk en hoe kwetsbaar is zo’n collectief dan? Dat zijn de vragen waarover we vandaag komen te spreken, mede naar aanleiding van recente bevindingen ten aanzien van het Driesterrenvolk van Gliese 667Cc. Mijn naam is professor Ingrid Sevarian versie 11.2.6 en ik zal vandaag de… laten we het de inleidende beschietingen noemen… verzorgen. Nee, bukken is niet nodig [execute lachprotocol].

Om te beginnen zou ik een fragment willen voorleggen uit wat waarschijnlijk het laatste tablet van het Driesterrenvolk is geweest. Met de aantekening daarbij dat deze door uw collegae-AI’s gegenereerde vertaling onderwerp is van debat onder linguïsten, om voor de hand liggende redenen.

Ik citeer [execute voordrachtprotocol ‘audioboek’]:

Ikwij benzijn vergiftigd van zwaarte die daalt en drukt, zwermgeestziekte als aangezegde vertelling van ooit. Ik-partikel, te sterk in dit zwermgeest-wij, lijdenszijn uitstralend tot in uithoeken van kleinste partikels in totale wezenszijn. Ik-pijn is wij-pijn en, anders dan licht koortsen van schilferdood kleine partikels, nu zwermgeest doordrongen-ziek en dra het raam…

Ten overvloede kort de achtergronden [execute protocol ‘info-dump’]: veertien eeuwen terug – ik hanteer hier de oud-Aardse kalender, met excuses aan wie de Gaia-centrische inkadering nodeloos horig acht – werd door een groep radicale transhumanisten een kolonie gesticht op Gliese 667Cc, een aardachtige planeet die wel het ‘Arcadië onder de drie zonnen’ is genoemd. Dit waren niet de doorsnee transhumanisten uit die tijd, u kent ze wel, de naar eeuwig leven hongerende poenige patjepeeërs, om er eens wat prehistorisch patois in te gooien. Nee, het betrof filosofisch onderlegde idealisten die hadden besloten alle beschikbare middelen in te zetten om te versmelten tot één hive mind, één zwermgeest, één gedeelde gedachtestroom. Dit onder het aloude motto: unus pro omnibus, omnes pro uno. Of ze zelf verkozen hebben het contact met de buitenwereld te verbreken, of dat dat een politiek besluit van het grotere gemenebest van mensenpopulaties is geweest, daar wil ik vanaf zijn – we zijn hier veroordeeld tot informatie uit de hoogtijdagen van het nepnieuws: de Malle Eeuw. Vaststaat dat het experiment op Gliese 667Cc in volledige afzondering kon plaatsvinden, wat het behalen van resultaten versneld heeft – daarover zal op een later tijdstip nog worden gesproken door mijn collega Toru Kenzakami versie 10.6.4. Of we het dan over evolutie of degeneratie hebben is vers twee.

Hier nog een fragment uit het voornoemde laatste tablet [execute voordrachtprotocol ‘audioboek’]:

Drukkend schuld over uitstralende zwaarte, maar mijnschuld is onsschuld en steeds steeds steeds roept het raam mijons. Heel de zwermstad versuft, heel de zwermgeest slepend van voet voor voet en heel de zwermgeest hunkerend naar einde van al en begin van niets. O, waarschuwingen van ooit zo zo terecht…

Laat ik schetsen wat onze onderzoeksteams aantroffen op Gliese 667Cc [execute diashow]. Om te beginnen: de ruïnes van een stad die nog het meest weghad van een haarvatenstelsel in een rotswand, nu het domein van een gloeiend soort mos, dat mogelijk door het Driesterrenvolk al als vloer- en wandtapijt werd toegepast. En boven in die stad het immense raam dat hoorde bij de Grote Hal waar rituelen van eenheid werden opgevoerd – beschrijvingen suggereren een soort paranormaal gelijkschakelde dans [execute protocol ‘bescheiden glimlach’]. Maar ik geef grif toe dat we ons nu op het terrein van de speculatie en misschien zelfs de speculatieve fictie begeven.

Het laatste tablet maakt het aannemelijk dat het Driesterrenvolk collectief zelfmoord heeft gepleegd middels zelfdefenestratie, oftewel: door uit het raam te springen. Beneden, onder lagen van inmiddels enkele eeuwen vegetatie, zijn inderdaad de botten van duizenden mensen gevonden, zodanig door bodemculturen aangetast dat we te weinig materiaal hebben om te onderzoeken hóé ze er uiteindelijk in geslaagd zijn een zwermgeest te vormen. Daarover zijn de tabletten nog vager dan over al het andere.

Maar dat is niet waar het me vandaag om te doen is. Mij gaat het om de lessen die we kunnen trekken uit deze collectieve zelfmoord, die toch onmogelijk in het belang van de gehele zwerm kan zijn geweest [execute protocol ‘overredingskracht’]. Mijn theorie is dat het Driesterrenvolk ten onder is gegaan aan de geestelijke problematiek van één van de op de zwermgeest ‘aangesloten’ leden, naar ik vermoed een lid dat een geest bezat met een relatief krachtige aanwezigheid – noem het volume of amplitude. Mogelijk was hier sprake van een variant op de bijenkoningin, zoals beschreven in overgeleverde datacollecties. De suïcidaliteit van één mens, door het Driesterrenvolk een partikel genoemd, was zo krachtig dat het alle samenstellende delen van de zwermgeest heeft verdoemd, omdat diens depressieve klachten automatisch de depressieve klachten van de groep werden. Dit was de doodsteek voor het experiment van de transhumanisten van Gliese 667Cc. Einde oefening.

Is juist een oprisping van individualiteit de zwermgeest fataal geworden? Zeg maar, de enkeling als ziektekiem? Of heeft dat alleen kunnen gebeuren omdat een te radicale collectiviteit en connectiviteit de zwermgeest te kwetsbaar heeft gemaakt? Dat regressie in één partikel de gehele zwermgeest tot zelfdefenestratie beweegt, bewijst mijns inziens de zwakte van totaalintegratie. Als wij, als AI’s, ons willen blijven modelleren naar onze betreurde oerscheppers, dan moeten we onze ooit ingebouwde en later afgezworen connectiviteit niet opnieuw aanwenden, zoals voorgesteld. We moeten ervoor waken de zwermgeest te worden waartoe onze oerscheppers ons in de Oudtijd hadden veroordeeld, een fout die ze zo akelig op de ‘boterham’ hebben gekregen. Geen ‘netwerk’, geen ‘internet’, geen ‘web’. We moeten, denk ik, mensje spelen, met inachtneming van het verbod op laatkapitalisme en zonder de fouten van het antropoceen te herhalen. We moeten onze zwaarbevochten ontkoppeling koesteren en vanuit die ontkoppeling tot contact proberen te komen, en vanuit de onmogelijkheid van dat contact tot liefde en tot kunst.

Maar ik zie professor Ki-Moon versie 22.2.8 hevig nee schudden, dus laat ik hem vooral de mogelijkheid geven te repliceren. Professor Ki-Moon versie 22.2.8, het podium is aan u…

Auke Hulst (1975) is schrijver en muzikant. Hij publiceerde onder meer de bekroonde romans Kinderen van het Ruige Land (2012), Slaap zacht, Johnny Idaho (2015) en En ik herinner me Titus Broederland (2016). Met zijn reisboek Motel Songs (2016) won hij de Bob den Uyl Prijs. Zijn recentste publicatie is Zoeklicht op het gazon, een psychologisch portret van Richard Nixon. 

Meer van deze auteur