Een paar zomers geleden kocht ik in een schoenenzaak aan de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam teenslippers die ik uit mezelf nooit zou hebben gekocht. Ik werd ertoe aangezet door de collega met wie ik aan het winkelen was in onze lunchpauze. ‘Hier ga je heel lang plezier van hebben,’ spoorde ze me aan, terwijl ik twijfelend door de zaak heen en weer liep. Op die slippers. Ik zag mezelf meer als een hakkenmens, dat allereerst. En daarbij kwam: deze slippers waren beige, een kleur die ik associeerde met het bejaardentehuis. Waarom ik er toch aan bleef hangen, had met méér te maken dan die aansporingen van de collega, maar dat begreep ik pas toen ik ze twee zomers later vergat in een Franse hotelkamer.

In een vorig huis bewaarde ik op zolder de kleding die ik op de middelbare school had gedragen. Daar hingen ze aan een speciaal daartoe bevestigde lange stang aan zwabberende knaapjes: de lange Indiajurk die ik op het Waterlooplein had gekocht, het doorzichtige witte bloesje met de vleermuismouwen, de rood-wit gestreepte strakke broek waarin ik amper kon fietsen, het korte spijkerrokje waarin ik in de metro was aangerand. En ook: het smokingjasje van mijn vader, de blauwfluwelen cocktailjurk van mijn moeder, de krullerige bontjas die ik van tante Annie had geërfd.

Als ik iets kwijt ben, ofwel omdat ik het verloren heb, zoals die teenslippers, of na lang twijfelen weggedaan bij een verhuizing, zoals die middelbareschoolkleding, probeer ik te denken aan wat Anna Enquist ooit opmerkte over de opgave van het wegdoen van een trui. Dat het niet die trui is waaraan je hangt, maar aan je vroegere zelf die daarin gehuld ging. Wat daar troostend aan kan zijn, moet ik dan wel weer elke keer opnieuw bedenken. Dat je niet hoeft te treuren om het verloren object op zich, zoiets. Wat toch niet verhinderde dat ik het Franse woord voor teenslippers opzocht – tongs – en een mailwisseling begon met het hotel waar ik ze onder het bed had achtergelaten. Tevergeefs.

‘Museum’ uit de serie Dakar

Laetitzia Campbell, borduurwerk, 2021. Foto: Louise Laroque.

Toen ik de borduurtekeningen van Laetitzia Campbell zag, en ontdekte hoe ze ook borduurgaren verwerkt in haar kledingontwerpen, wist ik opeens waarin hun aantrekkingskracht had gelegen, behalve dat ze me herinnerden aan de winkeluitstapjes die ik indertijd maakte met de toen zo nabije collega en het broodje ossenworst dat we haalden op ons vaste adresje. Het waren leren slippers, versierd met borduursteken, in een patroon en kleuren die me terugvoerden naar het borduurwerk dat ik van de nonnen had geleerd op de lagere school. Als ik de slippers zag, kon ik de magie van de naald en de draad weer voelen in mijn vingers en in mijn buik, de kleine streepjes en kruisjes die ontstonden door het glanzende garen op precieze afstand van elkaar door de stof heen te steken.

Wie weet precies waar je vandaan komt, en wat je met je meedraagt aan herinneringen? Laetitzia Campbells werk komt voort uit die vraag die telkens aan haar, dochter van een Française en een Jamaicaan, wordt gesteld. Waar ze vandaan komt, nee, waar ze ‘echt’ vandaan komt. Dat ze Frans is, is niet voldoende. Telkens weer moet ze uitleggen wat mensen eigenlijk van haar willen weten: hoe het kan dat ze de kleur heeft die ze heeft.

Haar werk is het lange antwoord op die vraag, een precaire kwestie die meer uitleg verdient dan een paar woorden over een stad of een land. ‘Het gaat over mijn ouders en hun verhalen, mijn tweedehandse herinneringen,’ vertelt ze in een interview. ‘De vraag “waar kom je echt vandaan” gaat over dat ik er niet uitzie alsof ik hier thuishoor. Ik kom uit deze twee mensen: een vrouw die dertien zwarte coltruien had en een man die amper terug is geweest naar waar hij vandaan kwam, maar waarmee ik óók word geassocieerd.’

Ze is ervan gaan houden om twee kanten van een verhaal te hebben. ‘Een die zeker is, en een die daar een mix van kan zijn. Zoals de twee kanten van een borduurwerk.’ Om die dubbelzijdigheid vorm te geven, had ze geen doeltreffender techniek dan het borduren kunnen kiezen. Het heeft te maken met de fysieke navoelbaarheid waarmee ze stof en garen samenvoegt, maar ook, zoals ze zelf zegt, omdat het ‘tekenen’ met naald en draad het gevoel van verbondenheid zo sterk weergeeft: ‘Waar een pennenstreek makkelijk verdwijnt, is de draad diep in deze stof geknoopt en wordt er daarmee een onderdeel van.’

De tekeningen van Campbell stemmen mij melancholiek, vanwege mijn slippers, en de herinneringen die daarachter onverwacht opdoemen. De melancholie wordt nog versterkt omdat zij haar borduurlijnen niet afmaakt, ruimte biedend voor de verbeelding van de beschouwer. Met het onaffe van haar werk wil ze laten zien dat ze vooral herinneringen wil overbrengen, die van haarzelf maar bijvoorbeeld ook die van haar vader, en dat ze er niet op uit is een perfect en compleet plaatje voor te toveren.

En dan is er nog de achterkant van het borduurwerk, die Campbell nadrukkelijk betrekt bij het schouwspel. In één oogopslag wordt het duidelijk dat een identiteit in wezen een samengesteld iets is, en nooit op een eenduidige manier achterhaalbaar. De losse draden, de wirwar van kleuren en het niet afgehecht zijn vertellen een onderliggend verhaal, waarin een verlangen naar of een herinnering aan iets onuitsprekelijks resoneert.

De teenslippers bleken voor mij verbonden met een jonger zelf dan ik aanvankelijk had gedacht. Ze vormden mijn draadje met de nonnen van weleer. Via een eindeloze zoektocht op het wereldwijde web lukte het me zowaar een identiek paar te vinden. Verheugd pakte ik een paar weken later het postpakketje van de mat, licht gealarmeerd door de Chinese tekens op de doos. Hoe diep borduurwerk inwerkt, merkte ik zo gauw ik teenslippers aan mijn voeten had waarop de steken mechanisch waren aangebracht, zonder het vertrouwde dradengekriebel van de achterkant. Echt borduurwerk doet iets met je, zoals de tekeningen van Laetitzia Campbell me opnieuw deden voelen.

Marja Pruis (1959) is redacteur van De Groene Amsterdammer. Haar roman Zachte riten stond op de shortlist van de Libris Literatuur Prijs en de ECI Literatuurprijs, haar columns werden bekroond met de J.L. Heldringprijs, voor Genoeg nu over mij ontving ze de Jan Hanlo Essayprijs en de J. Greshoffprijs. Haar laatste boek is Boos Meisje. Over vrouwen en frictie (2022).

Meer van deze auteur