Redactioneel
In Jaipur, India, bezocht ik eens een bioscoop. De zaal had ruimte voor duizend mensen, maar er waren er op z’n minst vijftienhonderd. Mannen, vrouwen en kinderen zaten opeengepakt op lange rijen houten banken. Er werd die avond een vier uur durende Bollywood-film getiteld Salaam/Namaste gedraaid. Het was een vooruitstrevende film over religieuze en culturele verschillen tussen moslims en hindoes, over migratie, over abortus en over de liefde die alles overwint. Er werd luid gejoeld, soms werden er etenswaren naar het scherm gegooid, onophoudelijk overstemde het geluid van gillende, rennende en huilende kinderen dat van de film.
Hoewel mijn reis zich hierna zou vervolgen naar het noordelijke Varanasi, de heilige stad aan de Ganges waar jongens met lijken boven hun hoofd door de straten cirkelen en iedereen streeft naar het nirwana, zal mijn herinnering aan India later de vorm aannemen van die bioscoop in Jaipur, waar ik in stilte op mijn bankje zit, niemand ben, opgelost in het opeengehoopte leven dat als een panorama aan me voorbijtrekt.
Jaren later, op Bali, bezoek ik een ashram in de rijstvelden. De goeroe is een kleine Indiër die soms ineens een voet in je rug zet. Er worden mantra’s gezongen, er is een vollemaansfeest, corvee heet er ‘karmayoga’, en een Duitse lerares met een zwaar accent zegt dingen als: ‘Let your third-eye chakra kiss the ground.’
Ondanks alles ben ik ontvankelijk. Waarvoor precies, dat weet ik niet, maar als ik mijn ogen sluit ben ik in die Indiase bioscoop.
Bij yoga en meditatie gaat het, onder andere, om het oplossen van het ego. Alle gedachten en emoties die voorbijkomen moet je accepteren en dan weer laten gaan. Je leert dat ze je niet definiëren. Ook leer je dat alles van voorbijgaande aard is. Boeddhisten hebben voor die constante verandering een mooie term: ‘anitya’. Vooral op slechte dagen houd ik ervan als dat woord hardop wordt uitgesproken. Het klinkt als anietsja.
De meeste bezoekers van mijn yogaschool zijn soepel, gespierd en in de winter nog steeds zongebruind. Hun haar dragen ze (m/v) in een achteloze knot boven op hun hoofd, subtiele tatoeages sieren hun enkels. Wanneer ze voor aanvang van de les in de lotushouding zitten, is hun rug kaarsrecht. Na afloop omhelzen ze de leraar.
Mijn vriendin N, die in haar leven genoeg yogascholen heeft gezien om het te weten, noemt deze mensen ‘namasté-bitches’. Soms, wanneer ik in de spiegel kijk en zie dat ik minstens tien schuifspeldjes nodig heb om mijn haar in bedwang te houden, stemt het me treurig dat ik er nooit een zal worden.
Mijn favoriete yogaleraar zegt altijd dat weerstand het begin is van groei en heling. Iedere les herhaalt hij deze zin, en elke keer is het alsof ik het opnieuw te weten kom. Ook zegt hij vaak: yoga begint pas als je de mat af stapt. Lang heb ik dit een flauwe reclameslogan gevonden. Het hielp niet dat er in de yogaschool allerlei knipsels van interviews met de leraar hangen waarvan dit de kop is.
Totdat ik laatst na een yogales op de Lijnbaansgracht van mijn fiets werd gezwiept door iemand die zonder te kijken de deur van zijn busje opengooide. Tot mijn verbazing voelde ik onmiddellijk vergevingsgezindheid, en ook een soort vreugde, omdat ik was gevallen maar meteen weer opstond. Toen ik thuiskwam bleek ik een grote wond aan mijn bovenbeen te hebben, die in de dagen erna paarsgroen kleurde en niet het gezicht van Jezus Christus openbaarde, maar wel exact de vorm van een vagina aannam.
Soms moeten we iemand bedenken om onze practice aan op te dragen. Iemand van wie we houden. Iemand die het nodig heeft. Ik denk aan de mensen van wie ik houd, mijn vader en moeder bijvoorbeeld, en dan bedenk ik hoe raar het is om deze yogales aan hen op te dragen. Alsjeblieft, ouders, een downward dog, van mij, voor jullie. Ik probeer de gedachte aan mijn ouders los te laten en in plaats daarvan te denken aan iemand die ik zielig vind. Om redenen waarvan ik de herkomst niet ken, komt dan altijd een tekst uit een Kinderen voor Kinderen-lied in me op: ‘Mijn broertje/ woont hier ver vandaan/ Ik zou alles wat ik heb/ wel met hem willen delen.’ Tot het einde van de practice blijft het door mijn hoofd gaan.
Ik denk niet dat ik hier iemand mee help.
Op Facebook zie ik een Rexona-reclame voorbijkomen: ‘Wat is jouw favoriete yogaoefening?’ Daaronder een foto van een vrouw aan de oever van een bergmeer. Haar rechtervoet aan de binnenkant van haar linkerbovenbeen, armen in de lucht.
Die houding heet vrksasana. ‘Vrksa’, dat betekent boom in het Sanskriet; ‘asana’ is houding. In de comments discussiëren mensen daadwerkelijk over hun favoriete houdingen. Wie zijn deze mensen, en waarom reageren ze op een Rexona-reclame?
Yogaleraren stellen vaak retorische vragen, waar we dan in stilte op reflecteren.
Maar laatst begon de vrouw naast me ineens terug te praten toen ons werd gevraagd na te gaan hoe we ons voelden. Ze vertelde dat haar man ziek was, en dat ze daar erg boos om was geweest, maar dat ze, dankzij deze lessen, berusting had gevonden.
De leraar knikte, en zei dat het niet de bedoeling was hardop te antwoorden. Daarna liet hij ons zien hoe we een perfecte plank van ons lichaam konden maken. Hij trok zijn T-shirt uit zodat we zijn spierspanning konden observeren.
‘Dit is een beetje ongemakkelijk,’ zei hij, toen hij met een naakte torso voor ons stond, maar dat maakte het er niet minder ongemakkelijk op.
Een van de leraren op mijn yogaschool, een lange jongen met een kralenketting, die naar ik vermoed pas zeer recent het licht heeft gezien, kan niet ophouden te praten over het op te lossen ego. Of, zoals hij het noemt: the mind.
The mind, zo veel is duidelijk, staat voor alles wat ons tegenhoudt in het leven.
Wanneer we minutenlang in een houding met de veelzeggende naam ‘schoenveter’ liggen, loopt hij heen en weer door de zaal, om met luide stem te oreren over de spiraal van minderwaardigheidsgevoelens en negativiteit die ons dagelijks leven bepaalt.
Ik heb geleerd mijn eigen mindtijdens zulke episodes uit te schakelen. Ik richt me op de weerstand in mijn lichaam, probeer een manier te vinden om stil te blijven in de houding en vind die door aan allerlei dingen te denken die niets met yoga te maken hebben (een vraag die ik maar niet beantwoord krijg: hoe raakt je ego opgelost als je voortdurend bezig bent je ego op te lossen?).
Als kind vond ik het al subliem dat zoiets kon: er zijn en tegelijkertijd ergens anders zijn. Het liefst ga ik half afwezig door het leven, maar dat zeggen is in dit gezelschap natuurlijk als vloeken in de kerk.
Iedere les sluiten we af met onze handen in gebedshouding voor onze borst. De leraar zegt ‘Namasté’, wij zeggen het terug. Het betekent zoiets als: ‘Het goddelijke in mij herkent het goddelijke in jou.’ Ik voel me een toerist in India als ik dat woord uitspreek, dus ik doe het altijd zo zacht mogelijk. Ik buig mijn voorhoofd naar de grond en ik voel echte dankbaarheid, maar als ik opsta ben ik blij me weer met andere zaken te kunnen bezighouden dan mijn eigen lichaam en geest.
Weerstand is het begin van groei en heling.
Essay
Geloven, hopen en weten in geneeskunde
Er was eens
Poëzie
Twee gedichten
Waken
De internet gids
‘Ik weet exact wat ik bedoel’
Wetenschap tegen goedgelovigheid
Essay
Wim komt terug
Essay
Etnisch profileren
Kroniek & Kritiek
Wat blijft hangen VII
Essay
Kunst wil tegenspreken
Verhaal
Mogelijkheden
Poëzie
Aankomst en vertrek
Meer dan een gebouw alleen