Istanbul heeft veel verborgen plekken, kleine uithoeken waar mensen die zich zo opgesloten voelen dat ze er gek van worden tijdelijk verlichting kunnen vinden. Maar alleen voor dichters zijn die plekken zichtbaar. Voor het overige beneemt overal in de stad een zee van gebouwen je voortdurend de adem. De publieke ruimte is volledig door het staatsapparaat opgeëist of in beslag genomen. Een open plek om te demonstreren is er niet. Voor dichters duurt de stadsguerrilla voort. De enige manier om aan de chaos te ontsnappen is op zoek te gaan naar die onzichtbare plekken, waar de onbekende enfants terribles van de Turkse poëzie rondwaren.

Na de commodificatie van de İstiklal Caddesi, de grote winkelstraat in Beyoğlu, op de Europese oever van de Bosporus, werd de Aziatische deelgemeente Kadıköy de nieuwe plek voor hippe mensen. Zelfs wie dik doet over wonen in de Beyoğlu’se wijken Cihangir of Galata huurt een flat in Kadıköy: in Moda (dat zijn naam ontleend aan het Franse la mode), in Bahariye, of in Yeldeğermeni (‘De windmolen’) – ook in die laatste wijk is de gentrificering nu in volle gang. Voor het nachtleven moest je altijd in Beyoğlu zijn, dat is waar, maar toch steken alle wijken in één opzicht bleek bij Kadıköy af: als je door de kronkelige straten in Bahariye slentert, is het aantal poètes maudits (en iedereen die dat graag wil zijn natuurlijk) dat je tegen het lijf kunt lopen vele malen groter. Op Twitter kijven die dichters voortdurend met elkaar, op poëzieblogs roddelen ze eindeloos over groepjes dichterrivalen die uit zijn geweest. En al gaan ze zelden op de vuist, in kroegen en dranklokalen komt het geregeld tot heftige woordenwisselingen.

***

In de Turkse poëzie zijn er de afgelopen vijftien jaar flink wat gedurfde manifesten gepubliceerd. Deze nieuwe generatie richt zich op het experiment, waarbij de dichters zich deels hebben beziggehouden met een uitwerking van avant-gardistische literaire technieken als de cut-up-techniek, automatisch schrijven, visuele poëzie, en de dood van de handelende instantie in het creatieve proces. Het invloedrijke manifest van Ahmet Güntan, Parçalı Ham. Manifesto (‘Fragmentarisch, niet voorgekookt. Manifest’) gaf blijk van een prangende behoefte aan een nieuwe poëtica, eentje waarbij als reactie op de gladde beeldspraak en het overdreven sentimentalisme, onbewerkte, ruwe data het nieuwe adagium zijn. Je hebt de neo-formalisten, zoals Ömer Şişman, Franko Buskas en Ömer Aygün, die voor een nieuw perspectief in de poëzie hebben gezorgd door gebruik te maken van gevonden footage en soundscapes. En Cem Kurtuluş en ik schreven het Madde- Şiir Manifestosu (‘Materie-Poëziemanifest’). Na de publicatie bleken we plotseling deel uit te maken van een complex netwerk, allerlei progressieve dichters, verspreid over een gebied van Ankara tot Konya, die allemaal tegen de stroom in zwemmen. Wij wilden gedichten ‘zonder zelf’ schrijven, zonder voornaamwoorden, zonder bijvoeglijke naamwoorden, en vooral ook zonder handelende instantie, we wilden met andere woorden gedichten schrijven vanuit het gezichtspunt van objecten, gedichten die puur zelfreflexief waren (zoals in The View from Nowhere van Thomas Nagel). We zijn vooral beïnvloed door de Oostenrijkse Wiener Gruppe en door Noigrandes, een groepuit Brazilië. Velen van ons lazen of vertaalden Amerikaanse modernisten en de latere Black Mountain-dichters.

Die nieuwe trends vind je bij de zelfverklaarde avant-garde van de Turkse poëzie, waartoe ook ik behoor, maar evenzeer bij groepen in andere segmenten van de samenleving, mensen die onze vrienden waren maar onze aartsvijanden werden – de vroegere antikapitalistische islamistische dichters bijvoorbeeld (inmiddels noemen ze zich Neo-Epik ‘Neo-Epici’), die in epische poëzie een nieuwe vorm van populisme bepleiten. Bijna vijf jaar geleden vonden deze dichters (de huidige president) Erdoğan nog een kruimeldief en een hypocriete opportunist, iemand die zich Milli Görüş(‘De nationale visie’), een populistische religieus-politieke beweging uit de jaren zestig, volledig had toegeëigend om zijn eigen ambities te verwezenlijken. Om zijn macht te consolideren bood Erdoğan deze antiregeringsgezinde islamisten grote geldbedragen en sleutelposities in het staatsapparaat, op regeringsniveau en in de lokale bureaucratie. De leden van Neo-Epik hoefden niet lang na te denken, ze namen zijn aanbod met beide handen aan. Van de ene dag op de andere waren ze vertrokken en schreven ze poëzie ten faveure van degenen die aan de macht zijn, mensen die ze daarvoor nog zwaar hadden bekritiseerd.

In eerste instantie hadden we ons verbonden gevoeld in onze afkeer van de gladde beeldspraak in de hedendaagse Turkse poëzie. In ons hart waren we allemaal realisten. De belangrijkste scheidslijn bleek pas toen zij zich hadden laten uitkopen: de avant-garde uit Kadıköy had de handelende instantie categorisch verworpen, had zich altijd afzijdig gehouden van de overheersende macht en van de cultuur van (onbetwiste) onderdanigheid (biat kültürü). Binnen de traditionele codes van de politieke islam spreekt men altijd vanuit het perspectief van de veronderstelde derde persoon, en de islamisten zijn er nooit in geslaagd dat ‘wij’, dat zijn eigen mythe creëert, af te zweren. In de Koran spreekt Allah over zichzelf in de derde persoon. Iedereen die geen deel uitmaakt van die gemeenschap, hoort simpelweg bij een amorfe ‘zij’. De anderen, degenen die niet in de clan gekocht kunnen worden, moeten hoe dan ook worden gestraft, daar komt het op neer.

***

Turkije is in de ban van een persoonlijkheidscultus. Het maatschappelijk conservatisme neemt toe. Het islamitisch vertoog heeft zich over alle aspecten van het dagelijks leven gelegd, ook het dichtersgekijf is erdoor gekleurd. Lynchpartijen op Twitter zijn bepaald niet zeldzaam. En in bijna alle gevallen wordt er op de persoon gespeeld. Ik zou niet weten hoe vaak geborneerde islamisten me al naar het hoofd hebben geslingerd een slippendrager van Amerika te zijn (Amerikan uşağı).

Ook in geografische zin is er een duidelijke tweedeling. De islamistische dichters hebben hun bolwerk in Üsküdar, een wijk op de Aziatische oever van de Bosporus. Elyesa Koytak, een van de beste Neo-Epik-dichters, die in zijn werk ook het islamitisch fundamentalisme en sektarisch geweld verheerlijkt, vertelde me bij een glas thee vol trots dat hij al vijf jaar lang geen voet in Kadıköy had gezet, en dat terwijl de twee wijken aan elkaar grenzen. Hij ontkent niet dat Kadıköy iets authentieks heeft, dat het gekenmerkt wordt door een bepaalde subcultuur, maar hij vindt het vooral een plek voor mensen die in de war zijn en die de realiteiten van Turkije niet onder ogen kunnen zien.

***

Iedere vorm van literatuur die is blootgesteld aan ongebreidelde macht gaat daaraan ten onder. Maar wat blijft zijn de kortstondige momenten van literaire schepping die boven allerlei ideologische schisma’s en feodale oorlogen tussen dichters staan.

Er zijn in Moda en Bahariye verschillende duistere onderstromen die de mogelijkheid bieden om je aan genoeglijke clandestiene poëtische activiteiten bloot te stellen. Maar vooral sinds de Gezi-protesten van 2013 patrouilleren er veel meer agenten in burger. Veel rondslenterende jongeren worden door die politieagenten lastiggevallen en gefouilleerd (zelfs hun sokken worden binnenstebuiten gekeerd).

Zelf ben ik na de middelbare school weggegaan uit Istanbul. De afgelopen tien jaar heb ik minimaal twee keer per jaar mijn ouders en mijn vrienden opgezocht. Maar vorig jaar moest ik om bepaalde oude handschriften te bestuderen en te werken aan mijn leesvaardigheid in het klassiek Arabisch weer een tijd in Istanbul wonen. Iedere dag reisde ik met het openbaar vervoer, minstens eenmaal per week werd ik door de politie staande gehouden. Slechts tweemaal moesten ook mijn jas, mijn schoenen en mijn sokken uit. Ik ben ook een keer gepakt met een klein stukje kneedbare donkerbruine hasj, zogenoemde marok (een spreektaaluitdrukking voor Marokkaanse hasj), dat ik achter in mijn telefoonhoesje had geplakt. De agenten rolden er zelf een joint van en staken die op, en toen ze zagen dat ik een hele serie boeken in het Arabisch bij me had, zelfs een paar gedrukte Osmaanse boeken van honderd jaar oud met bladzijden die haast verpulverden, lieten ze me gelukkig gaan.

***

Volgens bepaalde richtingen in het Anatolische soefisme is hasj het beste tegengif tegen narcisme. Het is een effectief middel om korte metten te maken met beweringen over een rol als handelende instantie. Het doodt het ego en zorgt ervoor dat je één wordt met je omgeving. Dit soort soefistische heterodoxie is tegelijkertijd het beste alternatief voor de soennitische islam die de Neo-Epik-dichters voorstaan.

De meeste van mijn gedichten heb ik op onzichtbare lege plekken geschreven. Maar als je in afzondering wilt schrijven, moet je wel de beste plek vinden en de juiste middelen. Marok of ook wel afgan is heel praktisch, je ruikt het namelijk niet en door de kleiachtige consistentie kun je het overal op je lichaam plakken (in je oksels, in je liezen, tussen je billen enz.). Mocht je onverwachts gefouilleerd worden, dan is het nauwelijks te vinden. Het is nog steeds vaak lastig om in het openbaar een joint te rollen (çalışmak wordt dat in het Turks genoemd, ‘werken’), maar je hebt veel plekken waar je ongestoord je gang kunt gaan. Het Grieks-orthodoxe heiligdom onder het Koço Meyhanesi bijvoorbeeld, wat trouwens ook een van de interessantste plekken is. Het restaurant behoort tot de oudste, nog in bedrijf zijnde dranklokalen. Er staan me heel veel avonden bij dat ik daar met een stel dichters zat te drinken, we hadden lol en improviseerden limericks. Mensen van mijn groep hadden er een handje van om de draak te steken met mijn gedichten door willekeurige objecten te imiteren. Dan loensten ze en maakten allerlei rare geluiden. Iemand nam al die onomatopeeën op, en terwijl we nog een slok van onze raki namen verzonnen we op basis van de fragmenten allerlei gekke woorden.

Het heiligdom onder het etablissement is gewijd aan de nagedachtenis van Aya Ekaterini, Catherina van Alexandrië, een vrome maagd en dochter van de gouverneur van Alexandrië. Ze leefde aan het begin van de vierde eeuw. Onder de heerschappij van de heidense keizer Maxentius stierf ze als martelaar voor haar geloof. De heilige bron werd later door Grieks-orthodoxe vissers ontdekt en in 1924 aan haar nagedachtenis opgedragen. Omdat Catherina iedereen die naar haar hand dong afwees en haar leven geheel aan God wijdde, brengt haar heiligdom ongeluk voor geliefden, zo wil het verhaal (wat een oude manier is om mensen in het gareel te houden). Maar onder de lokale dichters en bohemiens is er ook een kleine groep die gelooft dat je de ban verbreekt en juist de hereniging van geliefden bewerkstelligt als je bij het heiligdom een joint rolt. Voor iedereen die niet bijgelovig is, is het een fantastische plek, vooral voor de verliefden onder hen. Het is een goede plek om aan te klooien.

Het heiligdom bevindt zich in het restaurant. Je komt er via de hoofdingang of via de achtertuin bij de keuken. Als je eenmaal in de kelder staat heb je achter de marmeren verhoging bij de iconen een goede nis (sote yer, slang voor ‘hoekje’ of ‘nis’, afgeleid van het Franse sauté of het Italiaanse sotta). De laatste keer dat ik er was, rook het zo naar myron (een zalfolie, waarvan de naam is afgeleid van ‘mirre’) dat de joint die ik er rolde helemaal niet te ruiken was, hoe doordringend de geur ook was. De aanblik van de verzilverde Grieks-orthodoxe iconen, overal om me heen, al die lelijke afbeeldingen van Jezus als een baby met een waterhoofd, maakten me op een andere, prettige manier high.

***

Cafés zijn het product van een cultuur die gericht is op zien en gezien worden, ze zijn vooral bedoeld voor mensen die van dat schouwspel houden. De zijstraten en straathoeken zijn juist voor de dichters. Ik bleef vaak ergens in zomaar een straat staan, maakte me onzichtbaar zodat ik de voorbijgangers kon observeren, noteerde obsessief hoe die eruit zagen en waar ze heen gingen.

Cem en ik hadden ook een nogal vreemde manier om mensen te provoceren. We deden ons dan voor als van die zelfingenomen islamistische dichters, gingen naar een of ander theehuis in Kadıköy of Üsküdar, en begonnen op luide toon allerlei reactionaire praat over de toekomst van islamistische poëzie te verkondigen. We staken het ene moraliserende verhaal na het andere af en maakten ondertussen geluidsopnames, totdat we maagpijn hadden van alle thee.

Een andere lievelingsplek in de wijk is een braakliggend veldje vlakbij het huis van Barış Manço, de goeroe van de Anatolische psychedelische rock uit de jaren zeventig (de plek is nu aangewezen als verzamelplaats bij calamiteiten). Ik noem het ook wel ‘De tuin van de overleden katten’, naar de bekende verhalenbundel van de schrijver Bilge Karasu. Het krioelt er van de katten, binnen een paar minuten heb je er tientallen in een kring om je heen, die dan steeds dichter naar je toe komen. Als ze bovenop je staan beginnen ze je en masse dwangmatig kopjes te geven en proberen in je jas te kruipen. Steeds als ik in een lichte, prettige staat van hasjvergiftiging ben (çakırkeyif wordt dat in het Turks genoemd, een woord dat ook voor ‘aangeschoten’ wordt gebruikt), krijg ik zin om naar het Manço-museum te gaan, twee blokken verderop. Barış Manço stond bekend om zijn flamboyante kledingstijl, aan zijn vingers droeg hij altijd tientallen zilveren ringen. Ik ga graag kijken naar zijn Ziggy Stardust-achtige garderobe, en natuurlijk naar zijn onvergetelijke, lugubere zweep en zijn verzameling latex kleding in de kerker – voor kinky seks waarschijnlijk, maar wie zal het zeggen.

Het was onmogelijk, weet ik nog, om te tellen hoeveel katten er door het park struinden. Ze zitten geen moment stil en lijken allemaal op elkaar. Alleen als je nauwkeurig kijkt, kun je minieme verschillen zien. Ik noteerde vaak de precieze kleuren van hun vacht en maakte allerlei aantekeningen, die ik vervolgens verwerkte in toekomst voorspellende gedichten.

Na een middernachtelijke escapade zijn er twee plekken waar ik graag heen ga. De ene is het bankje recht tegenover appartementengebouw Sefa Apartmanı, in de zijstraat naast operagebouw Süreyya. Sefa betekent pleziertje – in het Turks worden mensen met een zorgeloos, hedonistisch leven met de ene uitspatting na de andere sefa pezevengi genoemd, wat je ruwweg kunt vertalen als ‘plezierpooier’.

De stenen muur rond de tuin van de Grieks-orthodoxe kerk Aya Triada in Bahariye, vlakbij de straat Kadife Sokak (ook wel ‘de kroegenstraat’ genoemd), is een andere plek waar ik ‘s nachts graag kom. Een anekdote van vorige zomer: met mijn vrienden hing ik rond bij de kerk, we dronken bier, het was al een hele tijd geleden dat ik hasj of wiet had gerookt en ik had zowat een cold turkey, of, zoals dat in het Turks heet, ik ‘werd (niet) gedorst’. Die uitdrukking heeft een equivalent in het Grieks, een woord dat ook voorkomt in de titel van een rebetiko_-_liedje van de legendarische Márkos Vamvakáris uit 1933, O Harmanis_ (‘Smachtend naar een trek’). Ik stond net op het punt dat rebetiko-liedje tegen de kerkklokken in te brullen toen er uit appartmentencomplex Can pal tegenover ons een jongen naar buiten kwam, hij heette ook Can en rookte een joint. Het zal geen verbazing wekken dat ik mijn geluk niet op kon. Hij zei dat hij zich dood verveelde zo alleen in zijn flat, en toen zijn joint op was kwam hij ons _raki brengen, die we bij de voordeur van het appartementengebouw achterover sloegen. We waren inmiddels allemaal lazarus (körkütük of zilzurna sarhoş, ‘zo dronken als een stronk hout’ of ‘als cimbalen en ‘hobo’s’), hij nodigde ons uit om boven te komen. Vanaf dat moment was alles opeens heel absurd en vreemd. Wankelend op zijn benen rolde hij nog een joint. Hij nam ons mee naar de woonkamer, waar een hele verzameling scherpschuttersgeweren stond uitgestald. Zijn zus kwam schreeuwend aangelopen, kwaad dat hij vreemden mee naar huis had genomen. We gingen allemaal weer naar buiten. Na nog een hijs raakte Can bewusteloos, we moesten hem terug dragen naar zijn flat, waar we hem in bed stopten.

De beste plekken in de stad liggen zonder twijfel aan de andere kant van de kaap van Moda, in de buurt van de voormalige biertuin Bomonti. ‘De weiden van Mustafa’ (‘Mustafa’nın Çayırları’), genoemd naar conciërge Mustafa die jarenlang het landgoed onderhield, waren oorspronkelijk in het bezit van de Fürstenbergs, een familie die nauwe relaties had met de Habsburgers. Na de plotselinge dood van de enige erfgenaam, Maria Pia, die omkwam bij een tragisch auto-ongeluk, stond de villa op het landgoed tientallen jaren leeg. Iedereen die in de tweede helft van de twintigste eeuw in de buurt van Moda is opgegroeid, heeft daar zijn eerste seksuele ervaringen opgedaan. Het gebied staat lokaal ook bekend om de kleine langoesten – in de jaren zestig gingen jongeren na een afspraakje graag kreeften stelen bij de vissershutjes.

Van die weiden lopen er allerlei mooie oude straatjes naar de kust van Moda. Eén daarvan, de Şehit Cem Nuri Başgül Sokak, die parallel loopt aan de Cem Karaca Sokağı (genoemd naar nog een psychedelische rockster uit het Anatolië van de jaren zeventig) is door de lokale dichter Salih Bolat met gevoel voor overdrijving uitgeroepen tot de mooiste straat ter wereld.

De straat loopt langs de historische schoolmuren van de meer dan honderd jaar oude Franse middelbare school St. Joseph, en gaat schuil achter een purple haze van oleanders en moerbeibomen. Bolat is iemand die iedere vorm van experiment in poëzie verafschuwt. Hij houdt er allerlei hoogdravende vooronderstellingen over ‘de perfecte regel’ op na. Hij is een snob, al wil hij dat niet weten. Ik zie nog voor me hoe hij met zijn ogen begon te rollen toen ik bij de muur rond het schoolterrein mijn meest recente gedichten voordroeg. De straat is een ontmoetingsplaats voor stelletjes die van school spijbelen om van het uitzicht en het mooie weer te genieten.

Een paar blokken ten zuiden van St. Joseph heb je de straat Şifa Sokak en de Yenikapı Çıkmazı, een zijstraatje dat nu doodloopt. Aan het eind van dat straatje leidt een extreem steile trap naar de kust, wat volgens mij de beste plek in Kadıköy is om op een serene zomeravond naar de zonsondergang te kijken of een joint te roken terwijl voor je de Zee van Marmara ligt te fonkelen. Op deze plek heb ik urenlang open en bloot joints gerold, aan mijn gedichten geschaafd en met mijn liefje zitten zoenen. Op diezelfde trap is ook de legendarische Turkse rockband Bunalım (‘Spleen’) opgericht.

***

Wat het roken van een joint in Kadıköy vooral zo plezierig maakt, is dat er zoveel verschillende tenten zijn waar je heen kunt als je rammelt van de honger. Als je ‘s avonds laat hebt zitten roken, dan moet je naar Pasifik Pastanesi, een lunchroom waar ze romige chocolade-kastanjemousse hebben, of naar Dürümcü Emmi voor heerlijke katmer, een soort krokante pannenkoek met pistache en room. Voor nachtuilen is Kadıköy een ideale plek. Dürümcü Emmi is samen met Kimyon in Kadife Sokak de beste plek om iets te eten als je veel gedronken hebt. De beste remedie tegen een kater is kelle poça, hete soep van gekookte schapenpoten en -koppen, meestal geserveerd met knoflooksaus. Als ik op een goddeloos tijdstip van collega-dichters feedback op mijn werk wilde, kreeg ik ze vaak mee naar Kadıköy door hen een bord beyran in het vooruitzicht te stellen, lang getrokken lamssoep met knoflook en groene pepers.

Ik weet nog een grappig voorval dat zich afspeelde bij Dürümcü Emmi. De eerdergenoemde islamisten zijn namelijk niet onze enige vijanden. Ook de dichters van de Natama-groep, een afsplitsing van ons literaire tijdschrift heves, staan bekend om hun persoonlijke aanvallen op dichters van onze club. Bijna alle dichters in Istanbul werken in de reclamewereld, maar toch blijven ze in hun hart would-be socialisten. Het is dan ook een grove belediging om een dichter ‘creative director’ of ‘copywriter’ te noemen. Cihat Duman, een van de Natama-dichters en een narcist, staat bekend om zijn onkiese polemieken. Ik sarde de obers bij Dürümcü Emmi vaak door me voor te stellen als ‘Jihad de dichter’ en vervolgens allerlei irritante poëzie te declameren die kant noch wal raakte. De eigenaars van het restaurant hadden zo’n hartgrondige hekel aan mijn gedichten dat ze zelfs de thee in rekening brachten, terwijl die doorgaans van de zaak is. Cihat is vooral bekend van zijn prachtig provocatieve performance waarbij hij, gekleed als Mekkaganger, zeven keer om de levensgrote maquette van de Ka’aba wilde lopen die de vrome deelgemeente Üsküdar voor een festival ter ere van de geboorte van de profeet Mohammed had neergezet. De Ka’aba is de heiligste plek in de islam en in feite was de actie van de gemeente, o ironie, blasfemie. Cihats performance was geniaal, maar hij moest de nacht wel doorbrengen op het politiebureau.

***

Kadıköy wordt, net als de rest van de stad, overheerst door beton. Je wordt er overspoeld door enorme mensenmassa’s. Istanbul heeft van zichzelf geen andere kleur dan grijs. Ik heb een enorm verlangen naar lege, verlaten plekken waar verder niemand komt. Dichters en kunstenaars zullen altijd weer nieuwe ontmoetingsplaatsen vinden waar ze zich kunnen uitdrukken, waar ze kunnen ontsnappen aan de repressie die uitgaat van maatschappelijke normen en de controlestaat. Deze bescheiden gids biedt slechts een glimp van het ongehoorde en ongeziene dat alleen mensen die genieten van tijdelijke escapades kunnen ervaren. Een verlangen is het naar een tabula rasa.

Oorspronkelijke titel: The Pleasures of Empty Lots. Vertaald uit het Engels door Hanneke van der Heijden.

Efe Murad (Istanbul, 1987) studeerde filosofie aan Princeton en werkt nu aan zijn Ph.D. in Ottomaanse geschiedenis en Arabische filosofie en theologie aan Harvard. Hij publiceerde vijf dichtbundels en vijf vertalingen in het Turks van de Iraanse dichters M. Azad en Fereydoone Moshiri en van de Amerikaanse dichters C.K. Williams, Susan Howe and Lyn Hejinian. Zijn gedichten, essays en vertalingen naar het Engels zijn verschenen in magazines als Guernica, Jacket, Five Points en The American Reader.

Meer van deze auteur