Redactioneel
Mijn verjaardag valt op de middelste dag van het jaar. 2 juli: geheim brandpunt en tegelijkertijd de enige dag die overal buiten staat omdat hij noch bij de linkerkant van het jaar hoort noch bij de rechterkant. Een uitzonderlijke dag, die honderddrieëntachtigste, maar eens in de vier jaar doemt er een datum op die nog veel wonderlijker is, één keer in de vier jaar moet 2 juli zijn meerdere erkennen in 29 februari. Als schrikkeldag dringt die datum zich dan de kalender binnen en stampt daar uit het niets vierentwintig extra uren uit de grond, waardoor zo’n jaar ineens driehonderdzesenzestig dagen telt en er domweg geen middelste dag meer bestaat. Baas boven baas.
Ik heb het nooit vreemd gevonden dat de schrikkeldagen in mijn leven hun uitzonderingspositie eer aandeden door zorg te dragen voor eenmalige gebeurtenissen. Op 29 februari 1968 bouwde ik – zes jaar oud – mee aan tweeënvijftig sneeuwpoppen die in het Vondelpark door meer dan tweehonderd hippies werden gemaakt. Acht jaar later moest ik samen met mijn zusje en mijn broertje het bed houden omdat we alle drie uit de pan met de verkeerde mosselen hadden gegeten. Op mijn achttiende spijbelden mijn beste vriendin en ik van school zodat we met haar vader mee op en neer naar Parijs konden rijden. Andere schrikkeldagen brachten me bij een ijsduik in Minneapolis, bij de verschijning van mijn eerste boek, bij het uur waarop ik mijn zoon voorstelde aan het meisje dat zijn vrouw zou worden. Maar zoals 2 juli als speciale dag zijn meerdere moest erkennen in 29 februari, zo is er in mijn verleden een schrikkeldag geweest die alle andere schrikkeldagen tot in lengte van jaren zal overtroeven: op die dag – ik was tien jaar oud – gebeurde er iets met mijn verstand waar ik met mijn verstand niet bij kon.
Toen op dinsdag 29 februari 1972 om vier uur ’s middags de schoolbel ging, wist ik dat ik niet met Pauline naar huis zou lopen en dat niet mijn vader me thuis zou opwachten maar mijn moeder. Mijn vader, leraar klassieke talen op een gymnasium in het centrum van de stad, had die avond ouderavond: hij bleef op school eten zodat hij zich in alle rust kon voorbereiden op de gesprekken die hij zou gaan voeren. Mijn zusje moest tot vijf uur naar bijles. Zij had een leesachterstand omdat ze woordblind was. Ik prees me doorgaans gelukkig dat Pauline en niet ik met woordblindheid was geslagen, maar heel soms wou ik dat ik zelf ook een leesachterstand had, al was het alleen maar omdat ik dan na mijn bijles door de bijlesjuf op de scooter naar huis zou worden gebracht. Ik zou zeker tot kwart over vijf alleen met mijn moeder thuis zijn, want het was dinsdag en op dinsdag bleef mijn broertje bij Jochem slapen. Jochem en Max waren dikke vrienden, op donderdag sliep Jochem altijd bij ons. Ik zag er enigszins tegen op om alleen met mijn moeder thuis te zijn. Mijn moeder was anders dan alle andere moeders die ik kende. Ze was een Dolle Mina geweest. Ze wilde geen mama genoemd worden maar Ellen. Ze studeerde nog aan de universiteit. Ze was een politiek dier en kwam ’s avonds vaak pas laat thuis. ‘Ik kan niet wachten tot ze groot zijn,’ had ik haar een keer lachend aan de telefoon horen zeggen. ‘Je hebt geen idee wat voor een toer het is om een gesprek met een kind te voeren.’ Ellen was onrustig als er geen volwassenen in de buurt waren. En nu was ze bovendien al een paar dagen thuis – waar ze bijna alleen maar kinderen sprak – omdat ze grieperig was.
Het vroor, sneeuwde of regende niet op mijn derde schrikkeldag. Het weer was onbestemd, grijs. In gedachten verzonken slenterde ik over het schoolplein naar het hek. Links en rechts werd ik voorbij gerend door jongens en meisjes uit mijn klas, uit de andere klassen. Ik had aan Sylvia, mijn beste vriendin, voorgesteld om te gaan rolschaatsen maar Sylvia moest naar de tandarts. Alle rennende jongens en meisjes, Sylvia, Pauline, Max, onze vader… iedereen had iets te doen behalve ik. Ik liep het hek door en sloeg linksaf. Het was nog geen tien minuten lopen van school naar huis. Er werd getoeterd. Aan de overkant van de straat stond de lichtblauwe Kever van mijn ouders. Achter het stuur zat mijn moeder.
‘Mag een moeder haar eigen kind niet eens meer van school komen halen?’ beantwoordde Ellen met een klein lachje de aarzelende vraag (‘waarom sta je hier?’) die ik haar had gesteld nadat ik de straat was overgestoken en op de passagiersstoel was gaan zitten. ‘Is daar tegenwoordig soms ook al een wet tegen?’ Mijn moeder vond dat er veel te veel wetten waren in Nederland.
‘Ben je niet ziek meer?’ luidde mijn tweede aarzelende vraag.
Ellen startte de auto en de autoradio begon zacht te spelen. ‘Nee hoor,’ zei ze werktuiglijk. ‘Ik ben weer helemaal boven Jan.’ De auto kwam in beweging. Ze zweeg een paar tellen. Toen zei ze: ‘Er is iets dat ik met je wil bespreken… iets waarvoor Pauline nog te jong is… maar jij niet… jij bent al tien jaar…’ Ze zweeg opnieuw. Op de radio begon Neil Young te zingen. We reden.
Ik voelde dat ik bloosde. Het was waar: ik was al bijna zeven maanden tien jaar oud en Pauline was zelfs nog geen acht. Ik wierp een blik naar opzij toen mijn moeder bleef zwijgen. Ze zat met een frons achter het stuur. Ik hoopte dat ik later net zo knap zou worden als zij. Lange blonde haren. Een lichtgebruinde huid. Een boogje omhoog aan het uiteinde van iedere wenkbrauw. Mijn eigen haar was net als het haar van Pauline kortgeknipt. Ellen maakte zich iedere ochtend op, maar altijd zo snel mogelijk, alsof ze het eigenlijk een dwaze tijdverspilling vond. Dat zou ik anders gaan doen. Ik zou als ik groot was voldoende tijd nemen om me op te maken. In de auto was alleen Neil Young te horen. Ik herkende de melodie, we hadden deze plaat thuis ook. Neil Young was een Amerikaan, een van de weinige goede Amerikanen. De slechte Amerikanen waren imperialisten. Ik had ooit gevraagd wat een imperialist was maar had het antwoord niet goed begrepen en de kwestie verder laten rusten. Nog twee straten en dan zouden we onze eigen straat in rijden. Mijn moeder wilde iets met mij bespreken, iets waarvoor ik oud genoeg was en Pauline niet. Ik kreeg een wee gevoel in mijn maag. Was Ellen misschien toch ziek, veel zieker zelfs dan ik had gedacht? Of was er iets ergs met mijn vader aan de hand… of anders met Max. Ik richtte me tot mijn moeder om uiting te geven aan mijn ongerustheid.
‘Neeneenee…’ reageerde Ellen licht verstoord. ‘Niets van dat alles. Ik ben nog heel even aan het nadenken… op zoek naar de juiste woorden…’ Ze duwde de richtingaanwijzer omlaag, we sloegen linksaf. Nog zo’n honderd meter en dan zouden we bij ons huis zijn, bij het huis waar we met ons vijven de bovenste twee verdiepingen bewoonden.
Er ging een schok door mijn lichaam: zouden mijn ouders soms gaan scheiden?! Er zaten twee jongens bij mij in de klas van wie de ouders uit elkaar waren gegaan. Die jongens woonden nu alle twee alleen bij hun moeder. Ik ging verzitten. Mijn ouders waren het nooit met elkaar eens. Ze waren het nooit met elkaar eens, maar ze hadden ook nooit ruzie. Mijn vader was twaalf jaar ouder dan mijn moeder en hij was trots op haar omdat zij zo’n kind van haar tijd was. En mijn moeder lachte dikwijls om mijn vader omdat hij zo veel dingen wist en toch zo naïef was… ze zei dat hij een geleerde was, een geleerde met een katholiek kapsel. Ik ontspande me nog voordat de auto op zijn vaste plaats tot stilstand kwam: mijn ouders gingen niet scheiden.
Ellen zette de motor uit en draaide zich naar mij, haar oudste dochter, toe. Ze begon bedachtzaam te spreken. ‘Je weet toch nog wel dat Pauline en jij een tijdje geleden mee zijn gegaan naar een demonstratie van de vrouwenbeweging? BAAS IN EIGEN BUIK, dat hadden we op onze T-shirts geschilderd… alleen had Pauline BAAS IN EIGEN BIUK geschilderd…’ Ellen glimlachte bij de herinnering. ‘We demonstreerden voor jullie toekomstige recht… voor het recht om als vrouw zelf te beslissen over wat er met en in ons lichaam gebeurt. Het is niet vanzelfsprekend om een hele zwangerschap te doorlopen als die zwangerschap per vergissing tot stand is gekomen…’ Ze schraapte ongedurig haar keel en zei, meer tegen zichzelf dan tegen mij: ‘De hete brij… waarom draait een mens altijd om de hete brij heen?!’ Ze schudde kort haar hoofd en richtte zich weer exclusief tot mij: ‘Abortus… je weet toch nog wel wat abortus is?’
Ik knikte, mijn ogen wijd opengesperd. Ik wist wat abortus was, ik had voor het recht op abortus gedemonstreerd. Het T-shirt met de geschilderde woorden lag tegenwoordig tussen mijn pyjama’s.
‘Welnu,’ vervolgde mijn moeder ineens gehaast, ‘ik was zwanger de afgelopen tijd… bijna drie maanden om precies te zijn. Vraag me niet hoe dat gekomen is, want ik gebruik al jarenlang de pil…’
Ik knikte voor de tweede keer sinds Ellen aan het bespreken was wat ze met mij moest bespreken. Ik knikte omdat ik dacht dat ze zou gaan vragen of ik wist wat de pil was. Ik wist wat de pil was. Ik wist wat abortus was en ik wist wat de pil was. Ik wist alleen niet precies wat imperialisme was.
Ellen vroeg niet of ik wist wat de pil was. Ze ging verder met haar uiteenzetting. ‘Een vierde kind, dat was nooit de bedoeling van je vader en mij… ons gezin is meer dan groot genoeg… ik moet mijn studie nog afmaken, ik moet nog minstens twee jaar studeren! Een kind erbij zou alles veel te gecompliceerd maken.’ Ze stak een hand uit naar mijn kortgeknipte haar, maar ik trok mijn hoofd terug. De hand vond rust op de rugleuning van de passagiersstoel. ‘Hoe dan ook,’ zei ze, ‘afgelopen donderdag heb ik… na alle voors en tegens zorgvuldig tegen elkaar te hebben afgewogen… de vrucht laten weghalen…’ Er trok een grimas over haar gezicht. ‘… en nu ben ik niet meer zwanger.’ Ze was klaar, op een haar na. ‘Zo is het en niet anders…’ Ze keek me recht in mijn ogen.
Ik zat tegen het portier aan gedrukt. De onthulling had me vol geraakt, ik kon de blik van mijn moeder niet verdragen. Ik sloeg mijn handen voor mijn ogen.
Ellen boog zich verder naar me toe en raakte mijn schouder even aan. ‘Ik begrijp,’ zei ze terwijl ze weer rechtop ging zitten, ‘dat je overal goed over wilt nadenken, maar wat je je in ieder geval moet realiseren… is dat een zwangerschap die ongewenst is en toch wordt uitgedragen alleen maar problemen veroorzaakt… voor de moeder én voor het kind.’ Ze zuchtte toen ik bleef zitten zoals ik zat. Ze zei dat ze toe was aan een sigaret. Ze stak een sigaret op. ‘Wil je soms nog iets vragen?’ vroeg ze nadat ze de eerste rook had uitgeblazen.
Zonder mijn handen voor mijn gezicht weg te halen vroeg ik, nauwelijks hoorbaar, of mijn vader ook op de hoogte was van de abortus.
‘Natuurlijk weet papa het ook…’ Ellen nam een nieuwe trek van haar sigaret. Ze verwijderde geërgerd een stukje tabak van haar onderlip. ‘Maar ik moet er eerlijk bij zeggen dat de zwangerschap wél zou zijn voldragen als híj zijn zin had gekregen…’
Ik liet mijn handen zakken. Ik zag dat de woorden van mijn moeder dampten.
‘… die verdomde ex-katholieken…’ Ellen wees naar mij met haar sigaret. ‘Pas maar op voor mannen die meer dan één naam hebben…’ Ze snoof. ‘Wat je vader maar niet wil begrijpen is dat een vrucht van twaalf weken allesbehalve levensvatbaar is buiten de baarmoeder, dat zo’n vrucht bij lange na nog geen echt kind is!’ Met een onbeheerst gebaar drukte ze de nog maar net ontstoken sigaret uit in de overvolle asbak van de Kever. Ze wurmde de asbak dicht. ‘En dan heb ik het voor het gemak maar niet over de dubbele moraal die hij hanteert… de dubbele moraal die erop neerkomt dat hij wel een voorstander is van de pil maar niet van abortus… dat is toch op zijn minst vreemd te noemen, vind je niet?’
Ik was terug geschoven naar het midden van mijn stoel en keek voor me uit, door de voorruit naar buiten. Er tuimelden losse gedachten door mijn hoofd. Mijn moeder was zwanger geweest. Mijn vader had drie voornamen: Henricus Egidius Marie. Pauline en Max en ik hadden alle drie maar één voornaam. Mijn moeder had haar sigaret veel te vroeg uit gemaakt. De pil moest ervoor zorgen dat er niemand zwanger werd. Mijn vader hield er een dubbele moraal op na. Ik schrok toen er aan mijn kant op het zijraampje van de auto werd getikt. Tante Eefje en Steffi, onze onderbuurvrouw en haar vijfjarige dochter. Ze waren de Kever van achteren genaderd. Tante Eefje moest lachen om de geschrokken uitdrukking op mijn gezicht. Ze maakte een draaiende beweging met haar hand: ze wilde dat ik mijn raampje opendraaide. Ik deed wat er van me werd verlangd.
‘Komen jullie thuis of gaan jullie weg?’ Tante Eefje stak een hand door het open autoraam en streek me over mijn wang. ‘Je hoeft niet zo te schrikken… ík ben het… je goeie ouwe tante Eef…’ Ze boog zich voorover om naar Ellen te kunnen kijken. ‘Als jullie net thuiskomen, hebben jullie dan zin in een kopje thee of in iets fris?’ Bij tante Eefje kreeg iedereen die maar wilde een flesje fris. Oom Joop was de verkoopleider bij een frisdrankenfabriek. Iedere maand werden er kratten vol frisdrank bezorgd op de begane grond van het vier verdiepingen tellende pand waarin zich ook onze woning bevond.
‘Nu niet, Eef,’ zei Ellen afgemeten. ‘Maria en ik zijn een ernstig gesprek aan het voeren.’
‘In de auto?’ Tante Eefje moest lachen. Ze gaf me een knipoog. ‘Heb je iets uitgevreten, kleintje?’ Ze zei dat ze dan wel alleen een kopje thee ging drinken. Bij de voordeur zwaaide ze nog even. Steffi had de hele ontmoeting dromerig aan zich voorbij laten gaan.
‘Kleintje?’ vroeg Ellen met opgetrokken wenkbrauwen toen haar benedenbuurvrouw de deur achter zich had dichtgetrokken. ‘Noemt ze jou kleintje?’ Mijn moeder en tante Eefje waren buren maar geen vriendinnen. Ellen kon er niet over uit dat een bevoorrechte, niet al te onnozele vrouw van nog geen vijfendertig er genoegen mee nam om alleen maar huisvrouw te zijn.
Ik haalde mijn schouders op en draaide het raam weer dicht. De moeder van Steffi was een van mijn favoriete mensen. Ik flapte eruit: ‘Het was natuurlijk een jongetje, de baby… het was een jongetje, hè?’ Mijn ogen brandden.
‘Dat weten we niet,’ antwoordde mijn moeder met beleid. ‘Je kunt pas na ongeveer zestien weken zien of het een jongetje of een meisje gaat worden… ik was twaalf, hooguit dertien weken zwanger…’
‘Wanneer zou de baby geboren zijn?’ Ik keek mijn moeder niet aan.
‘Vijf september, dat hebben ze op de kliniek uitgerekend…’ Ze haalde diep adem. ‘Maar wat doet dat er nu nog toe? Wat ertoe doet is dat ik ruim op tijd was, dat er nog geen sprake was van een kind, dat de ingreep…’
‘Hoe hebben ze het gedaan… hoe hebben ze het weggehaald?’ onderbrak ik haar ruw.
Ellen gaf antwoord. Zuigcurettage. Buisje. Vacuümpomp. Niet onder narcose. Vijftien minuten. Na een paar uur weer naar huis. Nauwelijks nabloedingen. Beetje buikpijn. Meer niet.
Ik luisterde naar de woorden van mijn moeder, naar de woorden die ik niet allemaal herkende maar waar ik me toch van alles bij kon voorstellen. Ik moest huilen. Het viel me op hoe warm mijn tranen waren, warmer, veel warmer nog dan mijn gloeiende gezicht.
‘Maria…’ zei mijn moeder toen ze merkte dat ik huilde. ‘Je moet niet huilen…’ Haar stem klonk ineens afgemat. ‘Denk niet dat ik het besluit om naar de kliniek te gaan tussen neus en lippen door heb genomen… het kon gewoon niet anders… misschien ben je toch nog te jong om deze dingen te begrijpen…’ Ze schudde verslagen haar hoofd. ‘Laten we maar naar binnen gaan…’
Terwijl ik achter Ellen aan naar boven liep, de twee trappen op die me al duizenden malen naar onze verdieping hadden gevoerd, voelde ik dat ik hoge nood had. Ik had van het ene op het andere moment ontzettend hoge nood! Ik zei tegen mijn moeder dat zij moest opschieten. In de hal van ons huis liet ik mijn parka – die eigenlijk te klein voor me was geworden – op de vloer vallen en schoot de wc in. Met wilde bewegingen ritste ik mijn ribfluwelen broek open, stroopte de broek samen met mijn onderbroek naar beneden. Ik ging zitten. Ik plaste. Zuigcurettage. Vacuümpomp. Nauwelijks nabloedingen. Ik plaste mijn hele buik leeg. Toen ik was uitgeplast en mijn broek weer had opgetrokken, zette ik de kraan van het fonteintje aan en waste mijn handen met zeep. Mijn gezicht waste ik alleen met water. Ik droogde alles zorgvuldig af en ging op het plastic opstapje staan dat speciaal voor Pauline en mij onder het fonteintje was gezet. Als wij op het opstapje gingen staan, konden we onszelf in de kleine wc-spiegel zien. Max zag niets als hij op het opstapje ging staan, hij was nog te klein. Ik keek in de spiegel. Ik kon aan mijn ogen zien dat ik had gehuild. Ik boog me naar voren om beter te kunnen kijken. Mijn pupillen waren niet groter geworden van mijn tranen. Ik dacht aan de ogen van mijn vader die, als hij lang had gelezen, bijna een en al pupil waren. Mijn vader, de ex-katholiek. Ik keek nog wat aandachtiger naar mijn ogen in de spiegel. Eigenlijk zagen ze er hetzelfde uit als wanneer ik met open ogen onder water had gezwommen in het Zuiderbad. Als Pauline om kwart over vijf thuiskwam, en als mijn ogen dan nog steeds een beetje rood waren, dan zou ik zeggen dat het van het chloorbad kwam, dat ik had gezwommen. Pauline die nog te jong was voor wat Ellen mij, de oudste dochter, had verteld. Mijn gezicht gloeide. Ik legde een hand op mijn voorhoofd, het zou me niet verbazen als ik koorts had. Vijf september… ik telde de maanden af op mijn vingers. Mijn gezicht gloeide… ik wilde bewegen, nadenken, naar mijn slaapkamer! Ik verliet de wc en riep naar mijn moeder dat ik naar boven ging.
‘Maria, kom eens hier, alsjeblieft…’ De stem van Ellen kwam vanuit de televisiekamer.
Ik gehoorzaamde.
Ellen zat in de stoel van mijn vader. Ze zag er klein uit. Ze glimlachte een triest glimlachje toen ik in de deuropening bleef staan. ‘Moet je luisteren,’ zei ze zacht, bijna toonloos. ‘Wat we in de auto besproken hebben… dat moet je maar niet aan je vriendinnen doorvertellen. Wat ik heb laten doen is officieel nog niet toegestaan in Nederland… illegaal… hoe hard we er ook met zijn allen voor hebben gestreden. En het zal nog wel een poosje illegaal blíjven… begrijp je wat ik zeg?’ Opnieuw was daar het trieste glimlachje.
Ik knikte.
‘En je moet ook maar niet aan papa vertellen dat je ervanaf weet…’ Ellens stem klonk nog wat zachter. Ze maakte een hulpeloos gebaar met haar linkerhand. ‘Hij zou het me waarschijnlijk kwalijk nemen als hij wist dat ik het aan je had verteld… het zou hem alleen maar verdrietig maken…’ Ze wreef met twee handen haar lange, blonde haren naar achteren. Daarna zei ze met enige stemverheffing: ‘Hij ziet niet in dat je het beste eerlijk kunt zijn tegen je kinderen… ik wil geen geheimen hebben… zeker niet voor mijn oudste dochter… dat begrijp je toch wel… Maria?’
In de deuropening knikte ik voor de tweede keer. Ik vroeg of ik nu naar boven mocht. Het mocht en nog geen tien tellen later stond ik op mijn bed. Ik stond op mijn bed maar ik begon niet meteen te springen. Mijn hele lijf gloeide. Het gloeide van een vuur, een hitte die zich vanuit het kuiltje boven mijn maag naar alle uithoeken had verspreid. De witte hitte vuurde me aan om te gaan springen maar ik dwong mezelf stil te blijven staan. Eerst moest ik nadenken. De witte hitte was afkomstig van een zekerheid die zich in mijn binnenste gebrand had, een zekerheid waar ik met mijn verstand niet bij kon. De zekerheid prentte me in dat ik bestond en dat het broertje dat uit de buik van mijn moeder was gezogen die zekerheid nooit zou ervaren. De witte hitte bleek ook voor kippenvel te kunnen zorgen. Ik kreeg kippenvel. Mijn broertje – geen seconde twijfelde ik aan zijn geslacht – zou nooit kunnen rondlopen, springen, kijken, ruiken, praten… terwijl ik bomvol leven zat. Er tuimelden nieuwe gedachten door mijn hoofd. Kon iemand een bestaan missen als hij nog niet wist dat er zoiets bestond als een bestaan? En wat als mijn moeder elf jaar eerder was gaan studeren, wat als ze elf jaar eerder tot het besluit was gekomen dat er beter geen kind kon komen? Dan was alles misschien wel precies omgekeerd geweest… dan zou ik niet bestaan hebben en het broertje binnenkort wel! Het kippenvel op mijn armen verdichtte zich. Nooit kippenvel, hij zou nooit kippenvel hebben! Ik maakte een paar verende bewegingen op het bed. Boordevol leven zat ik, boordevol energie! Ik begon eindelijk te springen. Niets zou ooit nog hetzelfde zijn nu het tot me was doorgedrongen dat ik bestond. Het was raar dat ik jaar in jaar uit allerlei dingen had gedaan die voor hetzelfde geld aan mijn neus voorbij hadden kunnen gaan… namelijk als ik niet was geboren. Ik was wel geboren en het broertje niet. Ik sprong en sprong en sprong. Ik had energie genoeg voor twee. Mijn hart klopte in mijn oren, mijn huid tintelde. Ik ging twee keer zo goed mijn best doen op school. Ik zou gaan leren hoe ik reddend moest zwemmen. En later zou ik dokter worden. Of burgemeester. Of alle twee. Aardiger zou ik zijn, voor Pauline en voor Max… twee keer zo aardig zou ik zijn voor Max. Max die wel was geboren… Max die Max heette. Ik hield op met springen, ik stond abrupt stil op het bed. Als mijn tweede broertje zou zijn geboren, zou hij een naam hebben gehad. Egidius, ik hoefde er niet over na te denken, hij zou Egidius hebben geheten. Egidius… Egidius die niet was geboren maar toch een naam had… Egidius die Egidius heette.
In de weken en maanden die volgden dacht ik nog vaak aan de witte energie die op die schrikkeldag mijn zintuigen had verhit, mijn verstand, mijn spieren. Ik bestond. Ik leerde reddend zwemmen. Ik haalde torenhoge cijfers. Ik spaarde, zodat ik geld zou hebben als ik op een dag geld nodig had. Ik deed twee keer zo aardig tegen Max. Mijn huid zette zich schrap waardoor er niets meer van binnen naar buiten kon schijnen: ik bloosde nooit meer, ook niet als ik iets fout had gedaan of iets had gezegd dat niet waar was. Ik keek zo goed mogelijk om me heen zodat me zo min mogelijk kon ontgaan. Het ontging me niet dat mijn moeder meer sigaretten begon te roken, dat mijn vader soms tot diep in de nacht in de televisiekamer zat. Ook ontging het me niet dat de weken en de maanden voorbijgingen zonder dat mijn moeder mijn vader ooit nog giechelend plaagde met zijn katholieke kapsel.
Soms telde ik mijn hartslagen door twee vingers op de binnenkant van mijn pols te leggen. Vooral dan dacht ik aan Egidius, hoe hij – gestaag op weg naar 5 september – hartslag na hartslag meer op zichzelf begon te lijken omdat híj de baas was in de buik van onze moeder.
Jammer
Duwen
De internet gids
De wrede ezel
Smeren
Zijn hier nog starfuckers?!
Poëzie
Laaglandse hymnen
Grote vragen
Grote vragen
Verhaal
Stenen vloer
Wie ben je als je niet iemand bent?
Waar is Igor?
Serene spleen aan de oevers van de Bosporus
Essay
Hoe minder plot, hoe beter
Kroniek & Kritiek
Kaalslag
Het Nieuwe Rijden
You can always move on
De logica van magie
Poëzie