‘Waar is m’n smoothie nou gebleven?’ Beppie Lament was opgewonden, op het hysterische af. ‘Jullie hebben allemaal je bak Chinees gehad, maar ik moet leven van m’n smoothie… Heeft iemand van het theater hem soms meegenomen?’

‘Wat ís een smoetie ook alweer?’ vroeg Kik Delhaize die gel in zijn haar smeerde waarvan een klodder op zijn bril terechtkwam. Hij liet een boer.

‘Was de loempia niet vet genoeg, Kikje?’

Samuel de Beer zat kaarsrecht op een kruk en keek in de theaterspiegel met de zwakke lichtpeertjes naar zijn haarloze schedel. ‘Ik word van het woord smoetie sterk bronstig,’ sprak hij tot zijn spiegelbeeld.

‘Bah.’ Alain Moine zei het terwijl hij een dun potloodstreepje op zijn wenkbrauw zette. ‘Is er al druk op de kassa?’

‘En hoe is de situatie in jouw broek?’ kaatste Kik Delhaize terug. Iedereen lachte.

‘Ach, flauwerds. Jullie hebt nog nooit een lekker harde flûte in je poeperd gehad. En mocht dat wel het geval zijn, dan hebt jullie er geen goede herinneringen aan. Nou ik wel: kapelaan Jean-Marie.’

‘Gel nodig, Alain?’

‘Welke godgloeiende hoerenpook heeft mijn aardbeismoothie opgedronken?!’ We hoorden Beppie Lament – de Edith Piaf van de Laaglandse Letteren – door de gangen roepen.

‘Mmm… aardbeismoetie,’ kreunde Samuel de Beer en liet zijn donkerroze tong wellustig over zijn lippen glijden, met gesloten ogen genietend, zodat we zijn blonde wimpers zagen, schim van het van zijn hoofd vertrokken haar.

‘Aarsbeismooooeetiejee…’ Hij ritste zijn gulp open en dicht. Iedereen lachte weer. Iedereen lacht altijd om Samuel, waarschijnlijk omdat hij knap en een beetje ruig is.

Mijn haar lijkt wel van touw en heeft de neiging in het theaterlicht alle kanten op te gaan staan. Statische elektriciteit of godweet aura borealis. Ik borstel het en dwing het in een elastiekje. Over het negroïde karakter van mijn haar ben ik me de laatste tijd begonnen te verbazen: mijn bet-overgrootvader op een plantage met een onweerstaanbare negerin? Een mens vraagt zich wel eens iets af. Ook heb ik me vrij lang beziggehouden met de vraag of er ergens halfbroers en -zusters van mij zouden rondlopen. Ik vond het een amusante gedachte die me onbezwaard en een vrouw van de wereld maakte, en dus ook een beetje onverantwoordelijk. Soms is het bevrijdend om je volstrekt onzinnige zaken af te vragen. Een vorm van overprikkeling. Zoals harde muziek bij de tandarts. Verder doe ik alleen een kohlstreepje en lipstick. Als ik opgemaakt word voor een tv-programma voel ik me vaak een pop waarvan de gewimperde oogleden op en neer gaan als je haar kantelt.

In het huurbusje waarmee wij schrijvers van de stad naar het theater in een uithoek rijden is het de gewoonte om ad rem te zijn. Samuel als chauffeur en Kik als bijrijder vuren vanuit die positie naar achteren. Hella en ik bezetten de middenrij. En helemaal achterin hangen Beppie en Alain bloempjes te plukken van elkaars trui. Ik houd meestal m’n mond, dat is ook een image. Mensen denken dat als je ironisch bent of niets zegt, je ze iets belangrijks onthoudt, dan krijg je de rol van orakel toegeschoven. Je strooit wat met spiegeltjes en kraaltjes en ze hangen aan je gebarsten lippen. Of ze gaan met hun voeten op je buik staan en je glibberige ingewanden lezen. In het gezellige Ouke Baas-busje speelt zich dus een bloedbad af, want wie de leukste is heeft de macht. Iedereen scherpt constant zijn zinnen. Het hoofd van Hella Swart zwenkt heen en weer tussen lichte geamuseerdheid en norse afkeuring. Beppie en Hella beschouwen zichzelf als zeldzaam intelligent. Beppie, die de slachtofferrol met gevoeligheid verwart, roept dit waar ze maar kan. Hella straalt intelligentie uit, maar misschien denkt zij gewoon wel aan haar zieke man of aan haar konijn Boelie dat een eetprobleem heeft. Hella moet daarom huilen, hoewel ze niet het sentimentele type is. Beppie Lament poogt in de bus wel eens iets komisch, maar dat glijdt vaak uit als een muis in een plasje olijfolie. Kik Delhaize heeft de meligheid uitgevonden en is wel geestig, niemand zal het ontkennen. Samuel is talig, maar zo ijdel dat ’t weer glad wordt, wat jammer is. Hij kan wel als een volleerde minnaar bewonderen; dode auteurs vooral, dat moet gezegd. Zijn schrijversmakke is dat hij geen onderwerpen heeft. Leuke maar middelmatige jeugd gehad, gescheiden ouders, been op meerdere plaatsen gebroken, dat was ’t. Soms kom ikzelf, tot mijn eigen verrassing, ineens scherp uit de hoek. Ik ben goed in korte dialogen, twee, drie zinnetjes en pats! er staat een heel leven waar een ander algauw anderhalve pagina nodig heeft. Ik hou niet van aanlopen, het moet er in één keer staan. Alain Moine, dat lieve zachte kaasje, is zo zelfingenomen dat het wel uit een minderwaardigheidscomplex voort moet komen. Alain was vast zo’n kabouterjongetje, een jochje dat op de eerste kleuterschooldag meteen overlopen werd door een potig meisje dat uit louter moederlijkheid boven op hem ging zitten. Ik weet het, ik heb een tic waardoor ik me bij volwassenen voorstel hoe ze als kind waren. Dat geeft lucht. Zoals je je een wrede dictator op de wc-pot moet voorstellen. Gelukkig zijn Alain en Beppie een noodstelletje en laat hij zich in de bus Beppies kusjes blozend welgevallen, misschien winden ze hem zelfs op. Alain bevestigt het cliché van de romantische dichter en schrijver die onder invloed van de maneschijn schrijft, na gedane zaken zijn hoofd naar de schoot van zijn minnaar neigt en het onder het overdenken van een enjambement op een pijpen zet. Beppie is door de drank en de tijd onbetrouwbaar en vals geworden, ze weet het wel, maar ze geeft kopjes als een Jack Russelltje. En dan boort haar schorpioenenblik ineens een gat in je hart en stort ze daar een gemeen gif uit. Ze spoelt alles weg met haar smoothietovercocktail die is aangelengd met oude jenever, want nuchter overleeft ze zo’n schrijversavond in de provincie niet.

‘Al enige vorm van intelligentie gespot?’ vroeg Hella Swart spottend toen Samuel de Beer door het gaatje in het theatergordijn aan het kijken was.

‘Zie je die vrouw met die grote neus en dat groene sjaaltje, links, die lust er wel pap van,’ zei Kik Delhaize en duwde Samuel van zijn plek bij het gordijn.

‘Bête public! Monstre sacré,’ riep Beppie Lament, ‘ik kan er maar geen genoeg van krijgen!’

Ik draai nog niet zo lang als gast mee met dit clubje schrijvers dat voorstellingen door het hele land geeft. Beppie heeft me verteld dat het grootste plezier dat ze aan deze optredens beleeft zeker niet het voorlezen zelf is of het contact met de zaal – ze trekt een smerig gezicht – daar was ze al zo lang, eigenlijk na haar eerste succesboek, op uitgekeken, als op seks met een wettig echtgenoot. Nee, haar allergrootste bevrediging beleeft ze aan die fans die de euvele moed hebben om na de voorstelling af te dalen naar de catacomben, daar bewakers en cijfersloten te trotseren en voor de kleedkamerdeur te staan dringen voor een handtekening. Rock-’n-roll. Yeah. Zodra er een appetijtelijke groupie tussen staat, oud of jong, dat maakt haar niet uit want Beppie is ruimdenkend, dan laat ze die binnen, stelt de argeloze lezer aan de andere schrijvers voor en ziet hem, of haar, dan met leedvermaak sidderen of krimpen van bewondering voor de bewoners van de Laaglandse Olympos. Beppie signeert, zet een zwoele stem op vlak bij het oor van de fan en zodra ze ziet dat diens ogen wegdraaien bonjourt ze de groupie de gang op en slaat onder een wegstervende rokerslach de kleedkamerdeur dicht. ‘Dat moet je altijd goed in de gaten houden,’ vertelde ze me, ‘of het een échte fan is of dat je te maken hebt met een geval dat je gaat stalken tot je dood neervalt. Die moet je onverbiddelijk afstraffen.’ ‘Het publiek is dom en naïef,’ viel Hella Swart in. ‘Hoe meer ze voor ons vallen met hun gedweep des te stommer ze zijn.’ ‘Ze willen je in hun poesiealbum,’ walgde Beppie. ‘Ze willen je niet alleen aanraken, ze willen je adem over hun gezicht voelen gaan,’ zei Samuel. ‘Ze willen hun vinger door je bilnaad halen,’ snoefde Kik. ‘Wie als bekend schrijver in zijn publiek gelooft,’ zei Hella, ‘is zelf ook oliedom. We kennen ze wel, die hypocriete schrijvers die uit dankbaarheid in een slijmbal veranderen als ze voor hun verzamelde lezersschare staan. Ik kan me dat emotioneel niet permitteren want ik heb thuis een zwaar zieke man en een konijn met een vergrote lever, en wie er het eerste aan gaat is een wrede weddenschap van de natuur.’

Alain dribbelde nerveus over het parket van het podium en maakte fladdergebaren met zijn tekst in de hand, hij prevelde zijn zinnen.

‘Hé Alain,’ riep Kik, ‘een kwikkie tussen de coulissen?’

‘Ach flauwerd, je durft die kokkerd van je niet eens aan mij te tonen.’

‘Goed idee!’ riep Samuel, ‘Luister, als Alain leest, staat Kik in puris naturalibus in de coulissen, werpt Alain steelse blikken op zijnfluiterik en dán krijgt zijn tekst een onverwachte lading ‘… gouden draden van licht persten zich door de kieren van de zolderplanken, deden het stof wemelen zoals het nog nooit gewemeld had, en drongen gulzig in Arno’s geboetseerde schaamkrullen, als ware hij de slapende Hermes...’

‘De zaal zit berstensvol,’ sprak Beppie lijzig in mijn oor, terwijl ze met een slip van haar rokje haar leesbril van ongerechtigheden ontdeed. Beppie las elke dag tien bladzijden in Van Dale, ze had een fotografisch geheugen. Ik zag in het theaterlicht dat ze een blonde snor had. ‘Godzijgedankt, want ik zou het niet kunnen verdragen als de zaal half leeg was, ik zou in de coulissen zelfmoord plegen, en dan nog eens.’

‘Nog vijf minuten,’ kwam de zaalwacht ons plechtig meedelen. Toen die het podium af was gelopen, zag ik dat Kik Delhaize in de coulissen zijn halfstijve door zijn gulp gewurmd had en zo nonchalant mogelijk zijn tekst doorkeek.

‘Alain, amour, vite!’ siste hij en wenkte hem. Beppie greep Alain bij de mouw en getweeën stormden ze op Kik in de coulissen af. Achter het gesloten gordijn klonk het luider wordende geroezemoes van de zaal.

‘Zie je wel! Zie je wel!’ riep Alain. ‘Pijpen kreng!’ gebood Kik, hij kon zijn lachen niet inhouden. Hella Swart begon achter het katheder aan de microfoon te wrikken om hem op mondhoogte te krijgen. Ik hield me aan de zijlijn op en zag hoe Alain voor Kik neerknielde, met eenzelfde begeerte waarmee een jongen zijn radiogestuurde zeilbootje te water laat, en ik kon mijn ogen bijna niet geloven toen Kik met zijn deel Alain een paar klapjes op zijn neus gaf en toen proestend het donker in vluchtte. Beppie hielp Alain overeind, zoals wel vaker, vertelde ze – bijvoorbeeld als hij zich in een café te veel illusies had gemaakt over een oudere sadomasochistische heer met geverfd haar. Beppie sloeg moederlijk het stof van zijn knieën. Een toneelgong klonk in de gangen achter het podium. Het doek spleet in tweeën.

Terwijl de jongens nog dolden in de coulissen, lazen Hella, Beppie en ik onze eerste tranche teksten. Hella op de van haar bekende monotone wijze, haar stem kon je misschien maar beter gehad hebben, als een gezonde salade. Beppie las vervolgens zuchtend voor uit oud werk. Ik las een paar scabreuze dialoogscènes uit mijn laatste roman en drie grappige gedichten, en tot mijn verbazing kreeg ik een enorm applaus dat als de branding over me kwam.

Van de mannen draagt Samuel de Beer het allerbeste voor, hij neemt alle tijd, proeft elk door hem geschreven woord alsof er een krul ganzenlever op zijn tong ligt en geniet daar dan zo erg van dat het weer leuk wordt. Zijn schedel glimt fallisch in het licht van de theaterspot. Kik leest droog, protestants, alsof hij zich verontschuldigt dat hij er staat. Ik zie het zweet op zijn voorhoofd en er is in zijn stem die stameling van schaamte. ‘Kik is erotofiel,’ fluisterde Samuel me de eerste keer toe. ‘Hij bezit een grote verzameling erotische poëzie en pornografische prenten uit de negentiende eeuw, een hobby waar zijn vrouw hem in stimuleert. Angst voor vrouwen, vermomd als grote bewondering, je kent ’t wel.’

In de foyer kwamen er in de pauze mensen om een handtekening. Ik verkocht een aantal romans en bundels, kreeg complimenten over m’n haar. De anderen zetten ook wat handtekeningen, maar verder bleef het in dit theater erg rustig. Zo tam dat Beppie na afloop een halve fles goedkope rode wijn achteroverklokte, toen de kleedkamer uit vloog en vertwijfeld tegen de lege gangen riep: ‘Zijn hier nog starfuckers??!

Een heupflesje cognac circuleerde, de autoradio speelde golden oldies. In de stilte van de nacht hingen we zwijgend op onze stoelen in het busje. We waren gearriveerde schrijvers, het dampige van de jeugd hadden we achter ons gelaten. Terwijl Samuel, die de jongste van ons was, de bus reed, zijn blik strak op de weg hield en het nummer van de radio tussen zijn tanden meefloot, bood Hella een steeds triestere aanblik. Waarschijnlijk omdat ze straks achter de deur van haar huis haar ziekelijke man, haar onbereikbare dochter en misschien wel een levenloos konijn Boelie aan zou treffen. En Alain, die het nummer van de radio niet kende maar het toch dapper meeneuriede, het snurkende kopje van Beppie tegen zijn schouder, zag vast door de zijruit heen gouden zinnen opdoemen, zinnen die hij voelde opwellen, hun meanderende loop namen en zich diep in zijn wezen nestelden, waar ze licht en zin gaven aan een nogal ellendige jeugd van de dorpse bleekneus die jaar na jaar op het gymnasium door de andere leerlingen gepest was, en die bescherming vond in de armen van een warme kapelaan.

Kik dronk voorin traag van een biertje en concentreerde zich op de muziek uit de radio en misschien ook wel op beelden van voor zijn geestesoog dansende meisjes met blote borsten die hij op films van het door hem gemiste festival had gezien. Hij had wellicht gehoopt dat er in zijn leven één meisje was geweest dat hem van zijn ziekelijke verlegenheid had kunnen afhelpen, door toen hij zestien of zeventien was zijn steigerend lid liefdevol tussen haar borsten te nemen en hem de door hem zo felbegeerde erotische bevestiging te geven die hij in die kwetsbare periode zo nodig had. Maar niemand, ook zijn vrouw niet, heeft hem die ooit kunnen geven.

Samuel de Beer verlangde zoals altijd naar het warme bed met de zwartsatijnen lakens van zijn geliefde. Hij smeekte zo de inspiratie af die hem ingeblazen werd als ze tegelijkertijd klaarkwamen. Want op die manier, bekende hij me de laatste keer, werd hem het onderwerp voor zijn volgende roman geopenbaard. Met de ogen van een jager blikte hij de nacht in en wist dat hij het lot van de Laaglandse Letteren in handen hield. Zijn leiderscapaciteiten gloeiden in zijn borst, een jonge Mozes. Wellicht besefte hij dat hij een gelukkig man is die helemaal niets mankeert. De witte strepen van de snelweg zogen het busje een volmaakte leegte in.

Ik zat ingeklemd tussen het rechterachterportier en de schonkige heup van de misschien wel in zichzelf huilende Hella Swart. Op de radio zong Bob Dylan over een harde regen. Na de pauze had ik mijn andere gedichten en korte prozaverhalen ritmisch en muzikaal voorgelezen. Ik was niet zenuwachtig geweest. Omdat het applaus voor mij weer nogal lang aanhield, kreeg ik de tijd om aan het donker van de zaal te wennen en zag ik het zo enthousiast klappende publiek. Ik glimlachte en er overviel me een gevoel van grote dankbaarheid.

Misschien dat mijn gewaardeerde collega’s me de volgende keer niet meer meenemen op hun tournee, de competitie onderling is erg groot. Maar dan nog zou ik niet triest zijn. Van deze avond heb ik genoten, zoals ik nu in het busje genoot van de donkere nacht en het ingekeerde zwijgen van mijn gewaardeerde collega’s.

Misschien straks nog even met Samuel de kroeg in.

Wanda Reisel (1955) schrijft toneel, verhalen en romans – Nacht over Westwoud (2011) is de meest recente.

Meer van deze auteur