Het was een dappere daad van NIOD-directeur Marjan Schwegman om naar aanleiding van uitspraken van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen de openbaarheid te zoeken met de noodkreet dat de vernieuwingsplannen van die KNAW, waaronder het NIOD ressorteert, de feitelijke opheffing betekenden van het instituut. Schwegman kwam tot deze noodsprong nadat jaren van argumenteren in commissies, beleidsorganen, stuurgroepen en wat er zoal aan ‘gremia’ bestaat, niet hadden geholpen om het KNAW-bestuur ervan te overtuigen dat zijn plannen met de ‘geesteswetenschappen’ in elk geval voor het ‘instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies’ fataal zouden zijn.

Voor alle duidelijkheid: ik ben geen neutrale buitenstaander. Ik voel me bij het NIOD, de collecties en de medewerkers betrokken, en heb zelfs een soort belang, want ik werk er. Weliswaar liep mijn werk op zich door de KNAW-plannen generlei gevaar, maar de kwaliteit ervan des te meer. Dus mijn zegen had de directeur met haar vermetele stap.

Gelukkig werd die beloond. Na twee weken van ruime publicitaire aandacht en een golf van steunverklaringen verklaarde de Akademie het voortbestaan van het NIOD als onafhankelijk wetenschappelijk instituut te garanderen. Wat die verklaring waard is, moet nog blijken. De onderhandelingen over de toekomst zullen ongetwijfeld nog lange tijd veel energie opslokken, die beter aan de wetenschap had kunnen worden besteed, maar over de stand van het conflict tussen NIOD en KNAW gaat het mij hier niet. Hier wil ik het hebben over wat de Akademie nu eigenlijk voor ogen staat met de geesteswetenschappen.

De KNAW droomt van een wereldbestormend ‘Humanities Centre’, waarin de meest uiteenlopende instituten zullen worden ‘geclusterd’. Zo wordt het NIOD bijvoorbeeld geacht een inhoudelijk verband aan te gaan met het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, dat zich vanouds bezighoudt met de arbeidersbeweging en waar materiaal ligt opgeslagen van bijvoorbeeld Marx en Engels, Den Uyl, de vakbonden en de CPN. In de KNAW-plannen leidt die samenwerking tot een onderzoekslijn getiteld ‘Geschiedenis van sociale bewegingen, oorlog, en (post)kolonialisme in een globaliserende wereld’, een hutspottitel waarbij zich werkelijk niet één inspirerend of zelfs maar logisch onderwerp aan mij opdringt.

Om de gewenste vernieuwing te stimuleren moeten de wetenschappelijke vraagstellingen in de juiste richting worden gestuurd. De ambitie is (blijkens de Strategische Agenda 2010-2015) dat de geesteswetenschappen ‘nieuwe oplossingsrichtingen […] verschaffen voor maatschappelijke vraagstukken’ inzake onder meer ‘migratie en andere demografische ontwikkelingen, sociale cohesie en dynamiek, culturele diversiteit en grootschalig geweld. Met betrekking tot deze vraagstukken zijn de instituten voornemens om op basis van excellent wetenschappelijk onderzoek een wezenlijke bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de politieke en maatschappelijke beleidsagenda.’

Met het werk van het NIOD heeft dit natuurlijk niets van doen. Maar ook voor de andere instituten is dit griezelig. Even waande ik me bij lezing van deze zinnen zelfs terug in de jaren zeventig, toen de wetenschap zich eveneens directe politieke relevantie ten doel stelde of liever nog de wereld wilde verbeteren. Dat leverde, als bekend, veel slecht onderzoek, talloze onleesbare rapporten en zelden een mooi boek op.

Maar deze ouderwetse positie blijkt bedoeld als uitgangspunt voor een des te grotere sprong voorwaarts, want de opvallendste geloofsartikelen in de vernieuwingsstrategie van de KNAW zijn technologie en digitalisering: State of the art IT. Daarvan, en dus niet van creatieve denkers, wordt de vernieuwing der geesteswetenschappen verwacht. Alle heil komt bij de KNAW van de wonderen van digitalisering en technologie. Big data, big deal. Koppel enorme uiteenlopende bestanden en de antwoorden op tot nu toe onoplosbare maatschappelijke vraagstukken rollen uit de computer. ‘De beoogde methodologische vernieuwing maakt het mogelijk om in databestanden, die tot nu toe als relatief onafhankelijk van elkaar werden gezien, patronen en verbanden te ontdekken die tot wezenlijk nieuwe inzichten in de aard en het verloop van complexe maatschappelijke processen kunnen leiden.’ De Akademie draagt het NIOD nog net niet op om met behulp van de nieuwste technologische ‘tools’ de wereldvrede tot stand te brengen.

Nu dwingt de harde werkelijkheid in dit opzicht tot enige bescheidenheid om de simpele reden dat het nog decennia zal duren voor de complete tweeënhalve kilometer analoog materiaal van alleen al het NIOD zal zijn gedigitaliseerd. Het NIOD streeft ernaar dat in 2016 zeven procent van de collectie zal zijn gedigitaliseerd; op dit moment is dit zo’n 2,5 procent. Digitalisering is bovendien een dure aangelegenheid: louter de digitalisering van het complete NIOD-archief kost 17 miljoen euro (dat is dus afgezien van de structurele kosten voor onderhoud, up-to-date houden etc. van zo’n digitale collectie). De KNAW-plannen brengen het risico met zich dat onderzoekers hun werk gaan baseren op een fractie van het beschikbare materiaal, omdat namelijk slechts een fractie van al dat materiaal is gedigitaliseerd. Die tendens is al zichtbaar in de zogenaamde e-humanities, waar men zich sterk richt op de collectie reeds gedigitaliseerde kranten in de Koninklijke Bibliotheek, die door zijn toegankelijkheid vanachter het beeldscherm, zonder dat je ervoor uit je stoel hoeft te komen, inderdaad verleidelijk is.

Toen ik me door de moeizame taal van de rapporten, reacties en weer reacties op die reacties heen ploegde (door Marc Chavannes in NRC Handelsblad gekarakteriseerd als ‘clusterproza’ van een ‘nomenclatoera’), kreeg ik niet alleen een tikje hoofdpijn, het werd me ook treurig te moede. Want als één ding duidelijk is, dan wel dit: van individuele onderzoekers, die nieuwe vragen stellen, daarbij originele bronnen opsporen, zich jarenlang geduldig over die bronnen buigen, trachten zinvolle interpretaties te geven en zich dan inspannen om mooie boeken te schrijven… van dergelijke types houden de KNAW-bureaucraten niet. Die vinden ze antiek en ze zijn overduidelijk blij dat zij op korte termijn zullen uitsterven.

Ik behoor precies tot dat type onderzoekers. In mijn NIOD-tijd schreef ik twee boeken over concentratiekampoverlevenden. Mijn biografie van verzetsman Pim Boellaard, Weest manlijk, zijt sterk werd bekroond met zowel de Grote Geschiedenisprijs (2009) als de Hazelhoff Roelfzema Biografieprijs (2010). Er werd een documentaire naar gemaakt en onlangs verscheen de 9e druk, wat voor een wetenschappelijk boek over een onbekende hoofdpersoon een zeldzaamheid is. Voor Na het kamp, over de onderlinge verhoudingen van kampoverlevenden tijdens en na hun gevangenschap, kreeg ik in 2006 uit handen van de vorige KNAW-president Robbert Dijkgraaf de NWO-Eurekaprijs. Die prijs is bedoeld voor wetenschappelijke boeken die een groot publiek bereiken. Ik doe dus niet aan wetenschappelijk hobbyisme zonder maatschappelijke relevantie. Maar mijn werk verschaft geen ‘nieuwe oplossingsrichtingen voor maatschappelijke vraagstukken’, en evenmin levert het een ‘wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van de politieke en maatschappelijke beleidsagenda’. Het is gebaseerd op een eindeloos gepietepeuter, op het lezen van stoffige dagboeken en op gesprekken met overlevenden. Op basis van schriftelijke en mondelinge bronnen, kortom, waar de KNAW nu zo snel mogelijk vanaf lijkt te willen.

Jolande Withuis (1949) is sociologe, auteur en feministe en werkt momenteel aan een biografie van koningin Juliana, waarvan in maart 2014. een voorpublicatie verscheen: Juliana’s vergeten oorlog.

Meer van deze auteur