Mijn naam is Efe. In deze contreien ben ik bekend als de wensboom.
   Dit is mijn verhaal.

Er was een tijd dat er schepsels als haarspelden in me huisden
Bomma’s wreven over mijn gescheurde bast
Men had het goed met me voor
Er was leven onder mijn kruin en ik kende geen vrees

Terwijl sommigen van jullie omhoog keken en prevelden
Terwijl anderen stoffen lintjes aan mijn takken hingen
Terwijl noordoostenwinden aan mijn wortels trokken
Legde ik mijn oren te luisteren

Ik hield mijn armen wijd open
Ik zong het lied van de valleien
Dat weerklank vond in alle windrichtingen
Het gezang van de bultrug hoor ik ’s nachts tot hier

Kinderen kropen op mijn rug en zaaiden hun gelach
Ik bood schaduw aan nomaden met kuddes
En wolven die ze op de voet volgden
Geliefden vreeën aan mijn stam
Ze spreken over me aan bronnen en op markten
Velen praten tegen me als tegen een oude geest
Brengen me plengoffers
Lapjes, geschriften, koorden en kralen
Er ligt zelfs een halfvolle kruik munten onder me begraven

Ik ga al een tijdje mee
Doorstond stormen
Vuren hebben naar me uitgehaald
Zo snel krijgen ze me niet klein
Efe zijn ze me niet voor niets gaan noemen
Ik toren boven de streek uit
Efe, de eenzame reus
IJkpunt in het landschap
Rustplaats voor mens en dier

waar je naartoe trok met je zorgen
waar je naartoe trok na lange reizen
waar je aankwam om van hier te zijn

Als je van vertes terugkomt, ben je kind van deze aarde
Zoals de halmen en de sterren
Helwit tekenen ze af tegen de hemelen
Ik besta in kleurrijke motieven en fabels
De bedes van meisjes zijn in mijn harsgeur gedrenkte gedichten

Maar wat het precies is weet ik niet
Ik kan er de vinger niet op leggen
Was het na de zelfdoder of de houthakker?
Was ik vergenoegd, te vol van mezelf misschien?
Ik weet het niet

Nu hoor ik amper de wormen onder mijn voeten
Geruime tijd voel ik de aarde kloppen in mijn nerven
Het lijken verzuchtingen of mechanisch geschreeuw
Alles gehuld in rookwalmen die mijn vogels verjagen
Ik kijk uit over de bergketen in de verte
Waarlangs veel mensen me naderden
Als mieren kwamen ze me opzoeken
Bergmensen hebben de mooiste verhalen
Omdat zij als eersten de zon zien komen met gloednieuwe verhalen
En ze wisten ze te brengen
Er gaat niets boven een goed verhaal
Bij een vuur en de melkweg tot de ochtend breekt

Ik luisterde graag
Ik heb veel opgestoken
Ik heb moed gevat
Voor wat ik ga zeggen
Er is iets op til
Het dal, de omgeving is uit zijn schik

Alleen zijn heb ik goed gekund
Ik ving altijd wel een paar woorden op van lotgenoten
De laatste tijd blijven de stemmen weg
Zelfs de passaat voert nog weinig aan
Het eksterpaar in mijn nok zocht andere oorden op
Ook jullie blijven weg
Er is een angst neergedaald
Ik zie het in slierten uit het dal en ver daarbuiten kringelen
De lintjes en gebeden, jullie wensen hangen er voor spek en bonen bij

als we niet oppassen
als we niet luisteren
als we niet snel terug gaan praten met de dieren

Als we niet langer wensen voor we nemen
Ik moet er niet aan denken
Voorwaar
Kijk wat jullie me aandoen
Ik had gezworen niet te klagen
Vergeef jullie Efe
Het zal de leeftijd zijn
Enfin, het zit zo, ik durf het amper zeggen, maar ik heb nu ook een wens

Mustafa Kör is dichter en schrijver. 

Meer van deze auteur