Redactioneel
Het scheelt al als je in de gaten hebt dat het gewoon je buren zijn. Je gaat niet met alle medebewoners van je stad of dorp even joviaal om. Sommigen mijd je, anderen groet je terloops. De meesten krijgen hooguit een vriendelijk knikje als je ze passeert op straat, of je loopt ze straal voorbij, zeker in een grote stad. Maar bij een aantal blijf je staan om te informeren naar gezondheid, activiteiten, feestelijke voorvallen, gezamenlijke kennissen of familieleden. Met een handvol mensen heb je een diepgaand gesprek, een uitwisseling van gedachten, observaties, gevoelens, twijfels, grappen. Zo ook met bomen.
Ik heb de meest openhartige conversaties met mensen die ik het minst goed ken en ook niet meer denk te zullen ontmoeten, zoals soms gebeurt op stations of andere doorgangsplekken tijdens reizen of vakanties. Het bijzondere van bomen is dat het zowel je buren zijn als de vreemdelingen die je misschien eenmalig ontmoet en bij wie je ongeremd je hart kunt uitstorten zonder dat dit sociale consequenties heeft. Omdat bomen de ander zijn van wie je niets weet en die niets van jou weten, kun je onbekommerd jezelf blijven zonder maskers of slagen om de arm, maar ook zonder de maatschappelijke stoflaag die op ieder mens aankoekt en de geest steeds logger maakt. Wees wie je wilt zijn, is de utopie die elke boom je toestaat te realiseren.
Elke? Dat is misschien wat overdreven. Sommige bomen houden, net als je buren, van hun privacy en vinden opdringerige mensen hinderlijk. Ze laten je dat ook voelen. Ik wandel nog even door of ik ga een eindje verderop zitten, is wat je dan denkt en doet. Maar de meeste bomen houden van menselijk gezelschap, als ze tenminste weten dat je met goede bedoelingen komt. Omdat vele van hen slechte ervaringen hebben opgedaan met de menselijke soort is het verstandig ze meteen te laten merken dat je met vrede in je hart komt en niet met omzaagplannen of ontschorsingsdrang. En als je langs hen loopt en zij jou zien zitten en graag nader kennismaken, laten ze je ook dat voelen. Tjonge, denk je dan, wat een mooie gezonde boom staat daar, ik denk dat ik hier maar even pauze houd.
Omdat bomen de ander in ons midden zijn, bestaat er de neiging ze van een afstand te bekijken, deel van een wereld waar we zelf op z’n minst deels buiten staan vanwege ons kritisch verstand en taalvermogen. Dan lijkt het al snel bizar om een goed gesprek met ze te willen hebben of ervaringen uit te wisselen. Als je afzonderlijke bomen al ziet staan in plaats van ze als een groen decor voorbij te lopen, in welke taal zou je hen dan moeten aanspreken en in welke zouden zij je kunnen antwoorden, als je dat al voor mogelijk houdt?
Het lucht op om tegen een boom je verdriet of wanhoop uit te schreeuwen. Waarom ook niet. Sinds God is verdwenen en niemand anders ons aan wil horen, vormen ze een goed en goedkoop alternatief. Maar verwacht je een antwoord te krijgen waar je wat mee kunt, dat je op weg stuurt, hoop geeft of moed? Hun bladeren ruisen misschien of ze laten een bloem of vruchtje neerdwarrelen of een straal zonlicht tussen hun bladeren doordringen tot de plek waar je hulpeloos staat. Alleen, hoe weet je of dat voor jou is bedoeld, en zo ja, wat betekent het dan?
Een diep verdriet om het verlies van iets wat je als volkomen vanzelfsprekend beschouwde, kan alles ondermijnen waarvan je dacht dat het altijd zo zou blijven. Dit kan zo ver gaan dat het de innerlijke vrijheid oproept ook het idee overboord te gooien dat bomen min of meer dode dingen zijn die langs een weg of bospad staan en zwijgen, wat er ook met ze wordt uitgespookt. Wanneer dan een bepaalde boom je roept en je wil troosten, ben je misschien genoeg opengebroken om op die uitnodiging in te gaan.
Want bomen weten wat verdriet is om een onrechtvaardig verlies en herkennen het in mensen, maar ze blijven er zelf niet lang aan vasthouden. Bomen zijn gelukkig te leven en zullen ieder middel gebruiken dat te blijven doen en ook iedereen in hun aandachtskring de kans of ruimte daartoe geven. Dat er mensen zijn die zich verhangen aan een tak is niet alleen een klap in het gezicht van hun familieleden en vrienden, maar ook van de boom die ze medeplichtig maken aan hun moment van zwakte.
Toch hebben bomen volgens mij meer noten op hun zang dan alleen maar troost en opmontering. Wanneer een boom me laat merken dat hij weet dat ik naast hem sta en het waardeert hoe ik hem bewonder, wat heeft dat dan te betekenen? Minstens dit, dat het wetenschappelijk wereldbeeld waarin ik ben grootgebracht en dat geestelijke vermogens ontzegt aan de bomen, niet klopt of in elk geval leemtes vertoont.
Maar wat veel belangrijker is: de boom maakt duidelijk dat hij mijn bestaan erkent zoals ik het zijne en laat me toe in zijn domein zoals ik hem toelaat in het mijne. We ontmoeten elkaar van persoon tot persoon. Daarvoor mag ik me niet te veel in de boom inleven of als een boom proberen te denken of waarnemen. Het onderscheid tussen boom en mens moet voor beide partijen helder blijven, dat we verschillen houdt ons interessant voor elkaar.
Ik ben zelden volledig aanwezig in de werkelijkheid. Steeds blijven er gedachten en gevoelens ronddraaien binnen de vicieuze cirkel van mijn kleine leventje in de grotere sociale kring waar ik nu eenmaal deel van ben. Elektronische apparaten versterken deze verkleining door vergroting alleen maar. Telefoon en sociale media leiden de aandacht af van wat er pal voor mijn neus gebeurt. Bomen doorbreken deze verblinding door iets te doen wat ze niet geacht worden te kunnen: ons als gelijkwaardige medewezens te herkennen en waarderen. En zodra ze dat doen voel ik niet alleen grote blijdschap of innerlijke kracht, maar ook de werking die Rilke toeschreef aan klassieke kunstwerken, te weten: je moet je leven veranderen.
Ik zat bij vollemaan in het Vondelpark onder een moerascipres en keek uit over het water. Ik was op weg geweest naar de kastanjeboom aan de weide, maar had me onvoorzien aangetrokken gevoeld tot de rust die de boom aan de vijver uitstraalde waar ik overdag weleens mensen zag zitten mediteren, maar waar ikzelf niet eerder contact mee had gemaakt. Mag ik je gezelschap houden, mijn naam is, mijn doel is, mijn gevoel is…
Toen ik om acht uur die aprilavond mijn hand bij de stam had gehouden voelde ik duidelijk een stroom omhooggaan, maar nu ik het om een uur of tien nog eens probeerde was het stromen omgedraaid en bemerkte ik hoe een koelte langs de stam omlaag mijn hand en lichaam in vloeide. Ik begreep verbonden te zijn met deze taxodium en besloot hem woordloos de existentiële vraag te stellen die ik ook voor mezelf niet hardop durfde te formuleren.
Wat een maand, begon ik tegen de moerascipres. Jij bent begonnen je tere gevederde bladeren uit te laten lopen en je kroon kan alweer een beetje ruisen, ik hoorde het vanmorgen. Maar nu heerst er vollemaansstilte en zie ik het vollemaanslicht over het water zweven, ook al is de zilveren schijf zelf nog niet boven de horizon gerezen. Wat is licht toch een wonderlijk iets.
Overdag komt het van de zon in kaarsrechte stralen omlaag zetten, maar deze nacht blijft het als een zachtwitte wolk tussen de struiken en op het water hangen. Het houdt de nachtwereld zichtbaar, maar op zo’n manier dat het lijkt of je er doorheen kijkt in plaats van tegenaan. Zin in een slokje whisky?
Bij vollemaan houden de bomen feest en ik draag dan graag een flacon met Jameson op zak om als de stemming ernaar is een teug te nemen, door m’n mond te spoelen en op de stam te sproeien. Vier keer in de loop van de nacht, een voor de aarde, een voor de lucht, een voor het water en een voor het vuur. Vaak sprenkel ik ook nog wat op de wortels. Worden bomen daar dronken van? Ik wel in elk geval. Doe ik de boom er een plezier mee? Dat neem ik aan, want ik hoorde de grote eik die een eindje achter de moerascipres staat galmen dat hij ook wel een slok zou lusten. Natuurlijk, het is feest voor iedereen. Tijd voor een lied?
Terug bij de vijver zong ik zachtjes ‘Aan de Amsterdamse grachten’, met die prachtige regels op lastige toonhoogte:
Alleen de bomen dromen hoog boven ‘t verkeer
En over ‘t water gaat er een bootje net als weleer.
Nu was het mijn beurt te vertellen wat ik dit voorjaar had gedaan om mijn kale takken van nieuwe bladeren te voorzien en wie ik de afgelopen maand was tegengekomen, bomen en mensen, en wat we besproken hadden en hoe ik iedere keer weer finaal van de kaart was en geen vaste grond onder de voeten kon vinden en toch wist gestaag verder te gaan, maar waarheen en waarvoor, ik had geen benul. De komende maand, wat ga jij dan doen?
Ik vermoed dat jullie bomen, anders dan wij mensen, geen angst kennen, zei ik onverwacht. De stilte verdiepte zich, het licht boven het water leek te krimpen en werd donkerblauw. Dreigde er gevaar? Ik kwam overeind, keek voorzichtig om de stam van de moerascipres heen en zag twee mannen naast de dikke eik staan smiespelen. Toen brandde er een vlam tussen hen op en kwamen hun bebaarde koppen in beeld. Niets aan de hand hoor, volgens mij staan ze een blowtje te roken. Goed volk. Ik ging weer zitten en legde mijn rechtervoet op een knobbelige luchtwortel van de moerascipres.
Maar de stemming was veranderd. Het blauwe licht boven het water bolde op en verhelderde zich. Wat wil je me zeggen? Ik probeerde zo goed mogelijk te luisteren, al hoorde ik geen woord of klank. Pas toen drong het tot me door dat de vollemaan al hoog aan de hemel stond en ze kwam nu tevoorschijn vanachter een populier aan de overkant van de vijver. Ere zij de godin, mompelde ik verward maar vol ontzag. Ik zat met mijn rug tegen de zachte cipresstam, mijn knieën opgetrokken. Aan welke gedachte van de wereld nam ik deel?
Een klok, niet eerder gehoord, klonk helder in de nacht. Twaalf slagen, middernacht, een rilling liep langs mijn lichaam. Ja ik ga nu. Ik stond op, kuste de moerascipres vaarwel en liep naar de eik en vooruit maar, sproeide een laatste hijs whiskey over zijn bast maar kreeg opeens het gevoel of er een kudde bisons op het punt stond over me heen te denderen en ik maakte dat ik wegkwam het bruggetje over en stapte snel door via een lange omweg naar de noordelijke uitgang waar een rij vertrouwde zomereiken langs een sloot staat.
Daar hield ik pas halt om op adem te komen en dacht, omkijkend: wat wilden de moerascipres en de maan me nu precies duidelijk maken? Ik had niets gehoord, geen beeld gezien, geen suggestie ingeblazen gekregen, maar zei zonder me te kunnen of hoeven verantwoorden: Akkoord, afgesproken. Ik zal mijn leven veranderen. Ik wist heel goed over welk aspect ik het had. En welke richting ik op moest. Maar dat gaat alleen mezelf aan, en de moerascipres die ik voortaan mijn vriend noem.
Essay
Samenleven met anders-dan-menselijk leven
Essay
Zeewierregie
Verhaal
Het lied van de walrus
Poëzie
‘THE PART OF YOU THAT’S ME WILL NEVER DIE’
Beeld
Pantalonvis, as we speak
Poëzie
Efe
Essay
Leven in kritieke zones
Poëzie
Herbarium met libel
Essay
Reus
Essay
Eindeloze schakeringen van groen en alles in beweging
Essay
Close reading II ‘de weg’ van Joost Decorte
Verhaal
De fles
Poëzie
Terug naar het begin
Essay
Jezelf bij elkaar rapen
Grote vragen
Grote Vragen
Verhaal
Schubben
Poëzie
Loper
1922
Een talent voor het Onzichtbare
1922
Bloemen voor Virginia
Het wilde lezen