Harold Strak

Als ze zou blijven zitten tot het einde van de lijn, wat dan? Ze zou precies zo blijven zitten, even stil, totdat het gevaarte zich weer in beweging zou zetten, en precies dezelfde route terug zou afleggen, al die haltes waar ze langs was gekomen, in evenzoveel tijd, maar dan in een omgekeerde volgorde, waardoor de hele reis zichzelf, als het ware, weer teniet zou doen.

*
O, het bleek dat ze toch niet daar het boek had laten liggen waarnaar ze zocht, even eerder had ze daar op de gang gestaan, de deur naar de kamer nog dicht, haar hand pezig, levend, jong om de koele knop, nu rustend op het smalste punt van het ovaal, haar greep toch ferm genoeg, om de zware deur, zijn deur, van massief vuren, waarvan de dorpels nog altijd zo nauw aansloten op hun lijst, dat er nooit enig licht de gang in kwam en ze daarom ook nooit wist of haar vader wel of niet op zijn kamer was, om daar achter te komen moest ze haar hoofd dicht tegen het hout aanhouden – toen ze begon met dit gebruik kwam ze nog maar tot het onderste paneel, maar nu kon ze haar oor zacht tegen het bovenste kussen leggen en dikwijls, in dat afwachten, veegde ze wat stof van de bossing, dat zich overigens nooit ophoopte, zo vaak stond ze er – in één beweging, zonder enig kraken van knieren, zo formidabel vervulden de paumelles nog altijd hun functie, zonder enige voelbare aarzeling van de deurknop zelf, te kunnen openen, maar ze hield halt, ze bleef net zo lang stil tot ze haar eigen adem hoorde en in verwarring raakte over het ritme, zelfs in die verwarring bleef haar hand onbeweeglijk en zo ook de knop.

*
Met een vingernagel van haar andere hand krabde ze wat in een kleine inkeping – haar nagel paste er zo precies in dat het leek alsof ze die kras zelf had gemaakt, eerder. Haar vingertop gleed verder over de nerf. De greep om het metaal verzwakte iets, maar vooralsnog liet ze niet los. In dat vastgrijpen van de metalen deurknop had haar hand zich ineens alle keren dat die beweging eerder was gemaakt herinnerd. Of had de deurknop zich haar greep herinnerd? Ze liet niet los, duwde de palm dichter op het reliëf om vast te kunnen stellen van waaruit de dwingende greep kwam. Zij of de knop. De deur was omstander.

*
‘I’m sure mine only works one way,’ Alice remarked. ‘I can’t remember things before they happen.’

‘It’s a poor sort of memory that only works backwards,’ the Queen remarked.

*
Ook in het Westen maakten mensen ruzie, zoals het stel in de metro, dus het kwam niet door de sfeer thuis, wist ze nu. Het kon alsnog zijn dat alleen zij ruziemaakten op hun manier en waar ze eerder dacht dat het door de omgeving kwam, ze die omgeving nu als reden kon afschrijven. De stad was erg nat en deed haar denken aan St.-Petersburg, waarvan ze ook ooit onder de indruk was geweest, aan de hand van haar moeder, zich onhandig bewegend door de dikte van haar bontjasje, en de lengte van haar benen, ook al was het gewoon een ander moeras.

Het licht hier verdiepte de kleuren van de stad, de daken rul-roodoranje, het mos over de meerpalen, de lucht weerspiegeld in de grachten.

‘Dit is waarom de schilderkunst en optiek hier zijn uitgevonden,’ zei een Amerikaanse in de rondvaartboot. De rest knikte en keek op naar de lucht.

Later, tegen elkaar aangeschoven aan een lange tafel in een donker café, vroeg iemand uit de groep nog eens haar naam.

‘Taina?’ vroeg de persoon haar, een man met rossig haar als uit een vorige eeuw. Ze corrigeerde hem niet. Taina: een geheim, betekende dat, maar niet kwaadaardig. Iets wat verborgen moet blijven, of niet gekend mag zijn, iets waarin de onkenbare betekenis besloten ligt. De oorsprong van het licht in de gracht. Waarom ze haar lievelingsboek niet had meegenomen. De troostende vacht van een kat. Of ze nog naar huis terug zou keren. En later, in haar eentje de weg terug naar het hotel zoekend, waar haar sleutels waren gebleven, met de sleutelhanger die ze van haar moeder had gekregen.

*
Glaza na mokrom meste’ – de ogen op een vochtige plek. Zo scheen Amsterdam haar tot nu toe te zijn. Ze voelde zich verlegen, om haar kleding van goedkoper textiel, om haar tred net uit de pas.

Pas als het moeras zou vollopen, zou overstromen door dagenlange regenstormen, de grachten zouden zwellen en ze de straten zouden overnemen met hun water, de auto’s opgetild, dan gezonken, de fietsen in elkaar geklonken ten onder, families bij elkaar op de bovenste verdiepingen, net zoals vroeger wellicht – met z’n hoevelen in de kleine flat waren zij wel niet geweest – pas dan zou alles komen bovendrijven, voor even dan, uiteindelijk zou alles weer verdwijnen onder een egale waterspiegel, de lucht weerkaatsend zonder dat iemand zich nog druk zou hoeven maken over de oorsprong van die betoverende weerspiegeling.

*
Ze draaide de deurknop iets naar beneden, naar beneden, voelde hoe het mechanisme meegaf, de deur eindelijk ook iets te doen had. De geur van de kamer, de dansende stofdeeltjes in de eerste lichtstrook, het zware tapijt, de boekenkast, het bureau met daarachter, daarachter een gestalte, al was het maar een spook, daarmee zou ze ook genoegen nemen – toch was de stoel achter het bureau leeg, terwijl al zo lang alles hetzelfde was en toch ook altijd zo zou blijven – de ogen gleden over de objecten en bleven uiteindelijk rusten op de kast met de gebloemde knoppen, omsloten door een minuscule parellijst. Daarachter! Ze bleef staan want in de smalle strook licht was een spin stilgevallen, gealarmeerd door de plotselinge luchtstroom die zij de kamer binnen had laten komen, geobserveerd door een groot warm lichaam. Toe maar spinnetje, loop maar verder. De spin bleef stil, de ranke poten bogen hoog boven het eigen lichaam, het lichaam maar een speldenknop.

Was zij maar geen zij.

*
Ook al lag het niet daar waar ze dacht dat ze het had achtergelaten, zou ze de volgende keer toch weer gaan kijken, want wie weet had ze iets over het hoofd gezien en lag het er nu wel, zou het daar dan wel liggen. De spin zou er dan misschien niet meer zijn, maar haar vader toch zeker wel op de stoel. Iets kan ook niet voor eeuwig leeg blijven.

*
In het hotel gooide ze alles om, de tas leeg op het bed, maar nergens, nergens haar sleutels van thuis.

*
O, het bleek dat ze toch niet daar het boek had laten liggen waarnaar ze zocht.

Harold Strak

Fabienne Rachmadiev publiceert essays en fictie en schrijft over kunst. Ze is redacteur bij DIG.

Meer van deze auteur