Op een warme middag aan het begin van de zomer in 2017 reisden Alexander Mahler en Barbara Forster per trein naar Konstein in Oberbayern om met de dan zesennegentigjarige Friedrich Mielke, oprichter van de Gesellschaft für Treppenforschung, een man die zijn leven aan trappen heeft gewijd, te spreken. Mielke, die onder andere het Handbuch der Treppenkunde heeft geschreven, onontbeerlijk voor iedereen die zich op wat voor manier dan ook met trappen bezighoudt, en Die Geschichte der Deutsche Treppe, feitelijk niet minder onontbeerlijk voor de trappenliefhebber, had hun telefonisch laten weten dat hij fit was en dat hij hen graag wilde ontvangen, al had hij eraan toegevoegd: ‘Wacht niet te lang, een zesennegentigjarige heeft niet het eeuwige leven.’ Mielke was nog steeds uitgever van het tijdschrift Scalalogia, dat onregelmatig verschijnt en dat geheel gewijd is aan de studie naar trappen; ondanks zijn hoge leeftijd werkte hij gestaag door.

Als Duitse soldaat had hij in 1942 zijn rechterbeen verloren en door een auto-ongeluk in 1960 belandde hij permanent in een rolstoel. Ogenschijnlijk zou dit zijn belangstelling voor – om niet te zeggen obsessie met – trappen verklaren, maar daar zijn Mahler en Forster, die werken aan een biografie over Mielke, het niet mee eens.

Mahler en Forster hebben zo hun eigen redenen om zich intensief met trappen en Mielke bezig te houden. Barbara Forster, die geboren en opgegroeid is in Frankfurt an der Oder, duwde precies twee weken voor de val van de Muur tijdens het spelen haar twee jaar jongere zusje Rosa van de trap. Rosa, die tien jaar oud was, kwam daarbij om het leven, waardoor het plezier van de Duitse eenwording, voor de familie Forster althans, voor altijd overschaduwd werd door het verlies van hun dochter Rosa.

Barbara had het idee dat haar ouders haar nooit konden vergeven en zelf lukte haar de vergiffenis ook niet helemaal. Ze ging bouwkunde studeren, haar ontwerpen vielen op door een overdaad aan trappen die soms nergens heengingen. Een enkele docent was gecharmeerd van dergelijke frivoliteiten, maar toen ze aan het werk moest en ze in de harde wereld van het commerciële onroerend goed terechtkwam, was het gedaan met de frivoliteit van de trap; een van haar opdrachtgevers was de Commerzbank, en haar werd vriendelijk maar zeer resoluut verzocht de volgens de bank ‘overvloed aan te grote en lelijke trappen’ uit het ontwerp te verwijderen. ‘Een trap is er voor noodgevallen, als de lift het niet meer doet,’ zei een man van de Commerzbank tegen haar. Aan zijn gezicht was te zien dat hij zijn ergernis nauwelijks kon onderdrukken. Voor hem was de trap net zoiets als een paard-en-wagen, iets voor toeristen en huwelijksfeesten.

Niet lang daarna zegde Barbara haar baan op en na drie weken in een Kurort te hebben doorgebracht waar een arts haar erop attendeerde dat ze ietwat astmatisch was, besloot ze zich helemaal uit de architectuur terug te trekken. Ze trouwde met een al twintig jaar in Duitsland wonende Egyptische zakenman die zich op het ouderwetse maar voor Barbara ook niet geheel onprettige standpunt stelde dat een vrouw niet hoefde te werken voor het geld. Zij kon zich zo geheel aan de trap wijden, want kinderen hoefden van de zakenman ook niet zo nodig, aangezien hij al drie kinderen uit een eerste en twee kinderen uit een tweede huwelijk had. Op hun eerste date had hij tegen Barbara gezegd: ‘Op kinderen ben ik uitgekeken, maar in de vrouw ben ik nog altijd zeer geïnteresseerd.’ Dit stelde haar gerust.

Mahler, die op zijn vijftigste de architectuur dood had verklaard in een manifest dat simpelweg getiteld was ‘Die Architectur ist tot’ en die vóór die tijd gold als expert op het gebied van nazi-architectuur – zijn studie naar Speer is een standaardwerk –, had tijdens een reis naar Bangladesh in 2008 het inzicht gekregen dat de trap dé metafoor is voor het menselijk leven en in drie jaar schreef hij het eerst bij Hanser Verlag en later over de hele wereld verschenen Der Mensch und sein Treppenhaus, een studie naar trappenlopen en sociale mobiliteit. Tijdens een persconferentie over dit boek in Mexico-Stad verklaarde Mahler: ‘De mens is het enige dier dat zijn soortgenoten met wellust passeert in het trappenhuis.’

Bij een workshop had Barbara Forster Mahler leren kennen. Zij vonden elkaar in hun fascinatie voor de trap. Mahler had berekend dat de gemiddelde Europeaan één jaar en twee maanden van zijn leven besteedt aan traplopen en tijdens de workshop had hij gezegd dat veel mensen dus meer tijd bezig zijn met traplopen dan met seks en dat het tijd werd dat ze dit eens goed tot zich lieten doordringen. Toen Alexander Mahler na afloop bij het etentje verklaarde dat de leuning de erogene zone van het trappenhuis was, had Barbara het gevoel dat hij het niet zomaar over een trapleuning had maar over haar lichaam. Ze had op dat moment de sensatie dat zijzelf niet meer was dan de leuning bij de trap die Alexander Mahler heette, en dat terwijl ze toch heel gelukkig was met haar Egyptische zakenman.

Mahler zelf was bewust solitair, hij woonde met zijn zwaar gehandicapte vader en moeder in Wiesbaden en hij had de gewoonte tegen bewonderaars van beide geslachten te zeggen: ‘Er is geen toekomst, daarom heb ik mij als een hongerig roofdier op het verleden gestort. Om die reden moet ik uw toenaderingspoging afwijzen.’

Hij werkte aan een eettafel die tegelijkertijd ook trap was, de leden van het gezin die bovenaan de hiërarchie stonden hoefden zo niet op gelijke hoogte te eten met de mindere goden van het gezin of met gasten die welkom waren maar toch hun plek in de sociale piramide dienden te kennen. Mahler was ervan overtuigd dat het gebrek aan duidelijke hiërarchie en het afkalven van autoriteit verraad aan de erfenis van de Griekse en Romeinse cultuur betekende. De trap betekende voor hem ook een poging de oude hiërarchie in ere te herstellen. Het Westen kon niet worden gered, maar door middel van de trap hoopte hij de ondergang ervan zo lang mogelijk uit te stellen.

Mahler en Forster schreven elkaar lange brieven, die ze gewoon nog per post verstuurden en toen een brief of twintig was geschreven kregen ze het idee de Friedrich Mielke-biografie samen te schrijven. Ze zouden zich vooral op het denken van Mielke richten, minder op zijn autobiografische eigenaardigheden, zijn soldatenleven, zijn auto-ongeluk, het ging hun er vooral om de wereld te laten zien dat het denken van Mielke geen eigenaardigheid was maar visionair.

En zo reisden ze samen op die dag aan het begin van de zomer in 2017 om Mielke eindelijk te ontmoeten. Ze hadden elke letter die hij had geschreven gelezen, al zijn cijfers en grafieken bestudeerd, wat niet altijd een genoegen was geweest, de man mocht een visionair zijn, hij viel dikwijls in herhaling.

In Weilheim moesten ze overstappen, vandaar zouden ze verder reizen per bus, maar omdat ze wat te vroeg waren besloten ze wat te drinken en iets kleins te eten in een restaurant in de binnenstad en daar kregen ze een discussie over de vraag of een visionair ook in herhaling mocht vallen. Barbara vond van wel, maar Mahler zei: ‘Het zijn geen herhalingen, het zijn variaties, hij cirkelt om zijn trappen heen als een tijger om het bokje.’

De discussie werd ietwat onaangenaam – Alexander Mahler probeerde Barbara eerst door middel van het autoriteitsargument van zijn gelijk te overtuigen, Mahler was na Mielke dé autoriteit op trappengebied, en toen dat niet lukte sprak hij zijn twijfels uit over de intelligentie van zijn coauteur – maar aangezien Barbara daarna eerst tranen in haar ogen had gekregen en vervolgens een hoestbui, legde Alexander teder een hand op haar arm, een hand op de leuning van de trap als het ware.

Het een leidde tot het ander en binnen dertig minuten lagen ze in een kamer in Hotel Vollmann, dat in een prospectus repte van ‘komfortablen Zimmer’ en een smakelijk ontbijt. Zelfs het trappenhuis van Hotel Vollmann, dat curieus was omdat het versierd was met een groot kruis en een drietal hangplanten, kon Mahlers en Forsters aandacht niet trekken, zozeer gingen ze in elkaar op.

Boven op de berg in Konstein wachtte Mielke tevergeefs op zijn biografen. Hij had het meisje dat hem hielp met het warme middageten – zijn gedachten waren nog helder, maar het optillen van mes en vork viel hem zwaar – al een paar keer gevraagd: ‘Kunt u eens kijken of het bezoek er al aan komt?’

Arnon Grunberg (1971) is een gevierde en veelvuldig bekroonde romanschrijver. Hij schrijft daarnaast korte verhalen, columns, essays, reportages en recensies. Zijn werk is vertaald in bijna 30 talen. Hij woont en werkt in New York.

Meer van deze auteur