Na de Auferstehung van Keto Stiefcommando schreed een varkensjaar voorbij, plechtig en oorverdovend. Langzaam dreunde het besef bij ons naar binnen hoe wonderlijk Keto was. Hoe hij in onze straat sommerso van een motorwrak gefoeterd was en hoe toen zijn doppie was geklapt. Hoe wij hem in Saint-Denis met alle praal hebben begraven. Waarna hij op een zondagochtend raaiselagtig bij ons is teruggekeerd. In die donkere dagen hebben we veel gezongen. Wij herinneren ons kerstconcerten en nieuwjaarsduiken. Sommige klonkies zijn bezweken voor de verleiding van parfait-amour of van de pastelkleurige macarons, andere hebben zich woedend in de fontein geworpen en zijn er door de politie zorgvuldig uitgevist. Wij bidden voor allen die tot het rijk van planten en snuitkevers zijn ingedaald.

Keto bedacht een meesterplan. Hoe we ons bietjie-bietjie de basiliek van Saint-Denis konden toe-eigenen. Wij, Afrikaanse jongens van de Parijse rue du Faubourg-Saint-Denis, hebben besloten onder leiding van Keto Stiefcommando bedevaarten te organiseren naar Saint-Denis. Zingend, bier in onze droge kelen gietend, lopen we hakke-krukke achter de vuilniswagens aan door Parijs. Onderweg zal Keto vanaf zijn vuilniswagen het oude verhaal vertellen: dat in de kerk van Saint-Denis, ooit lang geleden, één held van ons eigen volk is begraven. Slechts één: Kame Tristan.

Tijdens onze tocht naar Saint-Denis raken de gemoederen opgezweept. De heimweeversterkers van de muziek en de vaten met kariebier doen hun werk.

Keto Stiefcommando bestijgt een vuilniswagen en zingt een mythe van nieblanke, van drinkers en daklozen. Over hun eigen Kame Tristan die in een ver verleden in Saint-Denis is begraven.

Wie heeft niet Kame Tristan gekend die afgezonderd
leefde in zijn regenarme kuilen en toen hij volwassen
was en niet meer als beschermeling kon schuilen,

zocht hij ruzie en sloeg hij de ruiten van Frog & Rosbif
kapot. Een scherf vloog rond, veroorzaakte bloed,
woede en een diepe snijwond. Het was oog

om oog en tanden op elkaar waarbij de drift van Kame
zich op die ou end richtte tegen zijn verzorgers. Hij wou
mos en werd in boeien afgevoerd. Wij van de Passage

du Désir en van het Chateau d’Eau, op vrijdag uren
lang te vinden bij de Taco Afro Coiffure, wij spraken
af dat wij een nieuw verbond zouden vormen. Wij bleven

elkaar trouw; wie Kame loochende en de hanen hoorde
kraaien, kon rekenen op nachtelijke tegenstand
met mes en vuur desnoods. Wij werden gevreesd.

De mooiste was Nneka, onbereikbaar want rijk
en met een baan, ook wel Isolde genoemd. Nneka,
de koningin van alle toekomst, van de gesuikerde

omhelzingen. Zij werkte bij de BOA-group, liep
tegen etenstijd over de boulevard en steeg in de passage
zonder opzien te baren ten hemel. Want in de absintbar

liet een dwerg met towerdoepa om Nneka te plezieren
een sierlijk glas volschenken met de groene fee,
de geelgroene, de limegreen, de Circe van de dranken,

de tovenares met de chartreuse-ogen. Alle varkens
van de kroeg keken haar aan, hoe zij aan de drank
rook, het kristal poer-poer aan haar lippen bracht,

nadat de schenker suiker had verbrand en ijswater in de
vergetelheid gedruppeld had, hoe zij hoogstens ‘n proeseltjie
haar wulps gevormde lippen liet raken. Zij likte

dromerig haar open mond, vatte de steel als een wittebrood-
parkiet bij een poot, nam toen een kleine slok
en schudde het hoofd omdat voor haar de alsem

al te bitter was. Zij lachte, draaide zich om, boog en ging.
De vloeibare smaragd kroop langzaam terug in het diepste
van de kelk, wachtte op de toog, tot een garçon met koffie

en één Kro, één, voor de twee tafels buiten meende
dat die chartreusedrank bij de bestelling hoorde. Het vocht
pinkte in het licht, maar toen het gezelschap verderging, bleven

de witte kopjes en de ringen bier achter naast de niet
aangeraakte groene bruid. Het werd warmer en stiller
in de rue du Chateau d’Eau. De hotels tegenover sliepen door.

Met horten en stoten sjokt de vuilniswagen als een vermoeide circusolifant verder. Keto Stiefcommando beschrijft de zwakke kant van Kame.

De Pharmacie des deux Faubourgs liet een rolgordijntje zakken.
En in de stilte van een wandelende wolk kwam Kame
op ‘n skilpaddraffie aangesuikerd van de boulevard.

De felle zon wierp licht van boven het Handels-Tribunaal.
Kame bracht iets van dat zonlicht mee uit de Strasbourg
de schaduw van de zijstraat in en wierp dat recht

op het vlasgele glas dat daar op tafel stond en zo vlamde
met zijn komst de vloeistof even op, een onweerstaanbaar
gif en niemand die dat gevaar bewaakte. Kame zag

een veld met plek-plek schaduw onder bomen, een golf
oneindigheid, iets met een zorgeloze jeugd en stom,
onpeilbaar geluk. Iers gras waarin wat veulens graasden.

Een appelboom Jenseits von Gut und Böse. Hij pakte het glas,
liet de fonkel sterren en schichten trekken bij het walsen
en goot in één teug adem en inhoud in zijn mond.

Het hakiesdraad dat zijn borst benauwde, brak in stukken,
vonken kropen met hupstootjies door zijn ingewanden
en hij wist dat deze brand nooit meer geblust kon worden.

Toen kwam Nneka weer op aarde, liep terug naar haar baan
bij de Afrikaanse bank, sloeg half in een dwaal de schaduw
van de passage in en zag Kame skop-skop tegen de gevel.

Wie keek als eerste op? Wie herkende de spinnenvlam
in het schitterende oog van de ander? Hoe wisten zij
dat de gloed die door hun innerlijk joeg, veroorzaakt werd

door de heupwieg, door hartzeerdrup en een ad absurdum
verlangen naar elkaar? Dat zij doorliep stelde hem niet teleur.
Hij wist dat zij een spoor trok en dat hij maar had te volgen.

Zij wist dat zij hem alleen op die manier naar een nieuw leven
kon voeren: zonder om te kijken. En reeds bij het omslaan
van de hoek, toen zij naar de metrohalte liep, maakte zijn voet

de eerste danspas. Nneka liep huilend de verkeerde kant op.
Zij voorzag de onvermijdelijke ruzie, de oorlog, de moordpartij
en de gewonden. De woede van al diegenen bij wie zij eerst

en vooral hoorde. Afkomst, voorouders, land van herkomst,
alles lag door elkaar, maar niets kon overwogen worden
of hersteld. Zij brandde nu al bijna volledig op.

De meisjes van de kapsalons in de Boul Stras zwaaien naar de dansers en kariebierdrinkers in de feestelijke stoet. Keto Stiefcommando beschrijft het kapsel van Kame.

Kame hoorde wel bij ons, maar nu werd hij een eenling,
‘n adder in die gras tussen mensen van achter de stations
die dwars over de sporen kijken; hij zwierf door blanke wijken.

Hij vocht met volk uit een nooit betreden banlieue,
hij zocht naar Nneka, droomde over haar als heldere
vlam, hij vlocht haar beeltenis in zijn lange zwarte haren.

Kame bleef iemand uit de woestijn, een zoon van de allereerste
Afrikaan die hier in de straat was terechtgekomen en verzorgd.
Dit is de echte kindertijd: de wens dat alles goed zal komen

hoewel de zanddemonen blijven spoken, plus de onwetendheid
hoe alles toch nog fout kan lopen. Kame is de voorzaat
van een reeks, allemaal kinderen die een ideaal najagen.

Van Richard de Tweede, Koningin Margot, Mozart en Blériot,
van Eiffel de bouwer, Earhart, Jeanne van Arc en Napoleon,
tot Sebald die in Engeland woonde, Fossey en Falcone.

Allemaal illusies en wensen in de kindertijd geformuleerd,
allemaal een leven voor zich gezien en allemaal geweten
hoe dat leven zou verlopen, tot het noodlot alles verraadde.

Want verwagtings in de jeugd gekoesterd komen niet altijd
uit en menig ambitie werd een brand met vanbinnen
een groen, giftig vuur. Kame had uit dat glas gedronken.

Familie van Nneka bezat bemaste schepen die in de haven
achter Bastille voor anker lagen. Zijn vader werd geëerd
van La Chapelle tot Châtelet. Toch zouden Nneka’s ouders

nooit toestaan dat Kame met haar zou samenwonen. Hij had
van haar af te blijven. Hij was een ander soort, ook al
droeg hij zijn golvend haar als een gevlochten kroon.

Tijdens een nacht verbrandde hij de schepen zodat die niet meer
terug konden varen en de Griekse eigenaren zetten
hun bewakers, volstruise en oproermakers, tegen hem op.

Toen gebeurde waarvoor iedereen hem had gewaarschuwd.
Hij reed alleen en kwam een troep motorrijders tegen
met de blanke kleuren van de Grieken, die in ‘n straatkafee

sit en kuier en in die rondte loer. Kame schrok, draaide,
maar zij zagen zijn donkere lokken en wisten wie hij was.
Acht tegen een, dus Kame koos voor een snel parcours.

De kontrei van Saint-Antoine daar was ruig met skots en skewe
huizen; de poort waarlangs een terpentijnschors was gegroeid,
enkele meters hoog, gaf toegang tot een plaats met ou gemors.

Daar zouden die Hellenen hem niet durven achtervolgen,
dacht hij en in de haast lette hij niet op de kuilenrijke stenen.
Hij wipte op, zijn haren golfden na, grepen de gom

die uit de bovendorpel droop en knoopten zich om het hout.
Kame werd van het zadel af gerukt, bleef machteloos hangen,
te hoog voor de grond, te laag om een tak te vangen.

De achtervolgers hielden in, staken een Cold Steel-mes
in zijn schouder zodat zijn arm verlamd was, sneden hem los,
dreven de spot met hem en voerden hem naar de stad.

Zo schuilt het noodlot in een lage balk met hars
en komt de droom niet uit wegens modieuze krullen.
Er valt niets te onthullen; ineens ligt alles dwars.

Keto Stiefcommando herdenkt de allereerste tocht van lang geleden naar Saint-Denis.

In onze eigen buurt is Kame met leren riemen dwars door
zijn kapotgestoken hielen achter een vuilniskar gebonden en
over straat gesleept. Drie keer per dag hebben ze het lichaam

holderstebolder over de stenen voortgetrokken
en ‘s nachts lieten ze de zwaargewonde kermend liggen
zodat de kraaien in zijn wonden kwamen pikken.

Na drie dagen verscheen de vader, die de zoon
ondanks zijn driftig, opstandig gedrag als kind
bleef beminnen, en nu zijn Kame op sterven lag

begreep hij dat zijn gezag een knauw gekregen had
en ook dat het allemaal goddelooslik grote offers vroeg.
De rouw die hij droeg, maakte hem kapot.

Hij stond versteend bij de grote poort van Ludovico en keek
strak voor zich uit, terwijl zijn kind zijn vlees en been niet meer
aaneen kon houden. Ze hebben Kame op een platte wagen

gelegd. Waarop een jonge vrouw, een hartlam, hande-viervoet
nader kroop en als een afgedwaalde mistral ging door de straat
de naam van Nneka die om haar Tristan treurde.

Ons volk heeft Kame naar Saint-Denis gebracht,
plechtig, dat was onze allereerste tocht. Hij kreeg
het mooiste graf, had zijn vader gezworen.
Er waren zeven vuilniswagens die samen met ons
naar de koninklijke graven reden…

Keto Stiefcommando spuit met taai rooi kleurstof eigenhandig de naam van Kame op het praalgraf.

…Stapvoets en ritmisch
op muziek en nu we eindelijk bij de basiliek

zijn aangekomen met al die dode tijdschrifthelden
en al die vuilniswagens die ons tijdrovend verhaal
ondersteunen, blijven we staan bij de vorstelijke praal

van François I zeggen zij, maar wij weten: Kame.
Onderin het levensgrote monument ligt François I
en aan het stenen lichaam kan je nog zien hoe mooi

en lang van ledematen Kame was. Naast hem ligt,
ook van steen, Claude van Frankrijk. Dus Nneka.
Er staat een lamp op hen gericht en bovenop

knielend op een stenen bidstoel Kame en Nneka
met drie leden van de oorspronkelijke clan. Hij rust
aan de zijde van zijn eeuwige geliefde.

Hij slaapt en wil niet worden gewekt.
Hij droomt, kijk maar naar zijn stenen handen.
Hij beleeft steeds opnieuw waar hij als kind aan dacht.

Zijn heldendaden staan in marmer afgebeeld,
zijn veldslagen, zijn vormen van dapperheid,
zijn lichaam heeft zich eindelijk hersteld.

De woorden komen niet meer over zijn stenen lippen,
zijn blijk van liefde is verstard, maar wie goed kijkt
ziet hoe in zijn gezicht glimlach en belofte schuilgaan.

Hij draait zijn hoofd en kijkt bijna Nneka aan,
die weet heeft van zijn trouw in steen en door
de eeuwen heen. Boven bidt hij geknield vol spijt

dat hij bij leven niet dichter tegen haar aan kon slapen,
dat hij zijn jonge, dwarse tederheid niet vaker als wapen
had ingezet. Volwassen, imposant en rechtschapen

bedekt het pralend marmer de kindertijd.

Tomas Lieske (1943) schrijft gedichten en romans. Zijn laatste roman is Niets dat hier hemelt. Brandende kevers is een selectie uit zijn gedichten.

Meer van deze auteur