Het knaapje draaide zich een paar keer om, kreunde en gooide de lakens van zich af om zijn bezwete borst lucht te geven. Hij kreunde nog een keer en werd wakker.

Zijn dikke hoofd draaide langzaam op de as van zijn nek, terwijl zijn halfgesloten ogen de slaapkamer verkenden. Er liep een beetje kwijl uit zijn mond.

Er klonk een klaaglijk geluid uit de keel van de zwakzinnige knaap en hij greep met zijn handen de koude randen van het bed vast. Hij had… hij had dat vreemde lege gevoel in zijn lichaam, een bepaald soort honger…

Hij wurmde op een onhandige manier zijn benen uit de met elkaar verstrikte lakens. Toen hij zijn voeten op de grond zette gleed hij uit en viel languit op de vloer. Hij kreunde en kwam overeind. Hij begaf zich met de handen vooruit naar de deur en was een paar minuten bezig om hem open te krijgen. Het lukte hem en hij begon de trap af te dalen.

Bij iedere trede schommelde zijn hoofd heen en weer en zakte zijn hele lichaam in elkaar, dat daarbij trilde alsof het een klont bessengelei was. Wanneer zijn aarzelende voet een trede miste slingerde de knaap heen en weer, maar greep hij zich met zijn vingers aan de trapleuning vast. Halverwege lukte het hem echter niet om weer in evenwicht te komen en tuimelde hij naar beneden.

In de grote hal op de begane grond maakte een soort mystieke vrees zich van hem meester. De echo die in die grote ruimte placht te weerklinken had hem altijd angst aangejaagd. Op de vensterramen – wit van het maanlicht – tekende zich de schaduw van een zachtjes bewegende boom af. De kleine probeerde zo stilletjes mogelijk over de tegels te lopen. In werkelijkheid maakten zijn voeten een uiterst bescheiden geluid in vergelijking met dat van zijn val. Behoedzaam liep hij de bibliotheek binnen.

Daar troffen de surveillantes hem de volgende ochtend aan, slapend in een leunstoel met een dik, opengeslagen boek op zijn borst.

‘Hebben jullie dat gezien,’ merkte een van hen op, ‘het boek ligt open op bladzijde 380 en voordat hij in slaap viel heeft hij er een lintje in gelegd alsof hij bang was dat hij de bladzij niet meer terug zou kunnen vinden!’

Ze moesten lachen.

‘Wat is het voor een boek?’ informeerde een ander.

Kritiek van de zuivere rede. Moet je nagaan!’

In de loop van de dag gedroeg de kleine zich op een bevredigende manier. De artsen van de inrichting onderzochten hem zonder iets anders te kunnen vinden dan een lichte verkoudheid die hij vast en zeker tijdens zijn nachtelijke expeditie had opgelopen. Maar ’s avonds rond etenstijd was hij weer verdwenen. Onder het spelen met andere geestelijk gestoorde kinderen had hij zich uit de voeten gemaakt. Toen ze hem terugvonden, zat hij in een hoekje van de bibliotheek te lezen.

De zaak diende natuurlijk nader onderzocht te worden. Wat men diezelfde ochtend nog als een toevalligheid beschouwde, was nu een nog nooit vertoond feit geworden. Als de zwakzinnige knaap werkelijk las, leidde dat tot de veronderstelling dat zijn brein zich vanzelf bevrijdde van alle mist waarin het verkeerde. Hij zou dan in zekere zin uit een drang tot zelfbehoud hebben leren lezen.

Maar zoals een van de jonge artsen zei: ‘Laten we niet te hard van stapel lopen. Hij bladert misschien gewoon in een boek omdat hij het leuk vindt om het geritsel van het omkeren van de bladzijden te horen of om te zien hoe de bladzijden elkaar opvolgen of om nog honderden andere duistere redenen.’

Toen iemand hem zijn boek wilde afpakken, begon de zwakzinnige knaap op de grond te stampen en te hikken. Hij kreeg het terug en werd meteen weer kalm.

‘Laten we even afwachten,’ zei de jonge arts, ‘als hij dit deel uit heeft zullen we wel zien of hij een ander deel pakt of weer hierin begint.’

Toen de zwakzinnige knaap twee uur later de Kritiek van de zuivere rede uit had, ging hij de Kritiek van praktische rede in de kasten van de bibliotheek zoeken. Vervolgens verdiepte hij zich rustig in deze lectuur die hij slechts onderbrak om wat brood op te peuzelen en dan naar bed te gaan.

Die nacht en de daaropvolgende stond hij weer op om de trap af te lopen naar de bibliotheek. Alle boeken moesten eraan geloven. Van de Fundering voor de metafysica der z_eden_ tot en met De twee bronnen van moraal en religie via de verzamelde werken van Mallarmé en Émile van Jean-Jacques Rousseau, om maar te zwijgen van enige honderden deeltjes van de Groene Bibliotheek, de Zwarte Reeks, de Doodsbleke Reeks en wat dies meer zij.

De artsen opperden allerlei hypotheses. Tussen twee boeken door eisten zij het knaapje op om hem aan een eindeloze reeks tests te onderwerpen. Ze waren er nu wel van overtuigd dat de zwakzinnige kleine de boeken die hij in handen kreeg werkelijk las, maar ze waren er ook zeker van dat hij er niets van onthield, geen enkel woord. Je kon hem gedurig ondervragen, maar zijn enige antwoord was een vrijwel totaal stilzwijgen. Soms een paar woorden, ontleend aan het armzalige vocabulaire van de directe gewaarwordingen zoals honger, kou, pijn, slaap. Het was om wanhopig van te worden. Waar bleven al die door zijn grijsgroene ogen verzwolgen meesterwerken?

Langzaam maar zeker kwam men tot de conclusie dat de knaap achteruitging. Zijn begripsvermogen zakte dag na dag dieper weg. Zelfs zijn reflexen namen af. Hij vermagerde op een schrikwekkende manier. Maar zijn enorme leeslust verloochende zich niet. Als iemand de deur van de bibliotheek of die van zijn slaapkamer op slot deed, kreeg hij een ware epileptische aanval, waar direct een eind aan kwam wanneer iemand een boek in zijn handen stopte. Het ongelukkige schepsel veranderde in een lezende larve. Nooit scheen de uitdrukking ‘boekenwurm’ beter op zijn plaats geweest te zijn.

Röntgenfoto’s hadden een dubieus beeld van zijn hersenen aan het licht gebracht. Als laatste redmiddel werd er besloten om tot een operatie over te gaan.

‘U zult het nog zien,’ zei de jonge arts, die als operatieassistent optrad, op het moment dat de chirurg aanstalten maakte om de schedel te lichten, ‘straks springen al die boeken nog in uw gezicht!’

Een paar seconden later kronkelde er een lange witte reep op de tegelvloer van de operatiekamer. De worm maakte nog een paar stuipachtige bewegingen en lag vervolgens roerloos op de grond.

‘Allemachtig,’ zei de chirurg stomverbaasd.

De worm was geperforeerd als het lint uit een elektronische machine.

Vertaling uit het Frans: Edu Borger

Roland Topor (1938-1997) was een Franse illustrator, schilder, schrijver, acteur en filmmaker, bekend om zijn absurdistische werk.

Meer van deze auteur