Op de dag dat ik dit schrijf, stierf in een ziekenhuis in Singapore het 23-jarige slachtoffer van een groepsverkrachting in New Delhi. Een week na Jyoti Singh Pandey werd opnieuw een Indiaas meisje door een groep mannen verkracht; zij was zeventien en bevond zich niet in een stadsbus maar op een hindoeïstisch feest. Toen ze aangifte deed, preste de politie haar met een van de verkrachters te trouwen. Ze pleegde zelfmoord.

Enkele weken eerder had de VPRO een documentaire over India vertoond, waarin Jelle Brandt Corstius een weeshuis vol meisjes liet zien, die daar waren beland via het vondelingenluikje. Dat ze nooit zouden worden geadopteerd, stond vast. Niet dat ze ziek of mismaakt waren. Hun fout was hun sekse. En dan hadden ze nog geboft: hun ouders hadden hen ook nadat een echo hun verderfelijke geslacht had verraden, kunnen laten aborteren. Zo’n echo-abortus was, vond een geïnterviewde, een vooruitgang; anders immers had de vroedvrouw de taak gehad het wezentje te vergiftigen of per ongeluk uit haar handen te laten vallen.

Noch de recensent van de NRC noch die van de Volkskrant wist er raad mee. Wat was de context? Kon het echt zo erg zijn? Wat moesten we met deze losse gruwelfeiten? Was het over zwarten, Marokkanen of Afrikaanse vluchtelingen gegaan, dan hadden ze het racisme, discriminatie of wellicht zelfs genocide genoemd. Maar dit? Het probleem (niet alleen voor recensenten) is dat deze en aanverwante gruweldaden tot ons komen als een eindeloze reeks afzonderlijke incidenten in plaats van dat ze worden begrepen als onderdeel van wereldwijde vrouwenhaat en in veel gevallen zelfs van gynocide: systematische uitroeiing van vrouwen.

Overdreven? Meisjesmoord en vrouwenvernietiging zijn aan de orde van de dag. De Indiase econoom en latere Nobelprijswinnaar Amartya Sen berekende, uitgaande van te verwachten geboortecijfers, dat er in Azië zo’n honderd miljoen vrouwen ‘missen’: zij werden voor of meteen na hun geboorte vermoord, of later, als ze geen zonen baarden bijvoorbeeld. Met India komt Afghanistan een ereplaats toe op dit gruweltoneel. Zo vermoordde dit jaar een Afghaan zijn echtgenote, nadat die voor de derde keer een meisje had gebaard. Terwijl haar zoon zijn vrouw wurgde, hield zijn moeder haar voeten vast. Eind november werd een veertienjarige Afghaanse door drie neven onthoofd nadat ze had geweigerd met een van hen te trouwen. In december noteerde ik op mijn gynocidelijstje nog twee welgemikte Taliban-bommen: de eerste doodde twintig meisjes in een wachtkamer, de tweede een groep meisjes die hout aan het sprokkelen waren.

En dan was er de 15-jarige heldin Malala Yousafzai, die begin oktober in een bus door haar hoofd werd geschoten als straf voor haar campagne voor onderwijs voor meisjes. Dat is ‘westers’ en daarom moest Malala dood. Het schijnt dat zij het inmiddels redelijk maakt. Onlangs verzocht ze de Pakistaanse regering af te zien van het plan om een school naar haar te vernoemen, omdat dat de meisjes op de school hun leven zou kunnen kosten. Het commentaar van de Nederlandse kinderombudsman Marc Dullaert was een treurig voorbeeld van gynocide-ontkenning. Hij noemde Malala een symbool van de wereldwijde strijd voor het recht op onderwijs voor kinderen. Nee, meneer. Malala strijdt voor onderwijs voor meisjes, wat een stuk gevaarlijker is.

Gynocide speelt niet alleen in het Verre Oosten. In november stierf een Ierse aan de gevolgen van bloedvergiftiging nadat roomse artsen haar een abortus hadden geweigerd. Moord op een gezonde jonge vrouw van wie in de zeventiende week van haar zwangerschap was vastgesteld dat ze een miskraam zou krijgen. In Ierland, waarmee wij vrolijk in de Europese Unie zitten, net als overigens met Polen, is abortus nog altijd verboden, ook als het leven van de moeder gevaar loopt of het om verkrachting gaat. In Afrika sterven meisjes ten gevolge van genitale verminking. In de oorlogshaarden Rwanda en Congo wordt verkrachting ingezet als wapen; de slachtoffers worden door mannelijke familieleden veelal verstoten of zelfs vermoord.

Zaken als abortus, seksediscriminatie, weigerambtenaren en wat dies meer zij, worden bij ons ingedeeld onder het hoofdje ‘immaterieel’, wat ze heel wat minder urgent doet lijken dan de steevast bezorgdheid oproepende koopkrachtplaatjes. Hoe immaterieel is een onthoofding? Hoe immaterieel is sterven door de macht van de katholieke kerk?

Meisjesmoord onder de Taliban, vrouwenmoord in een katholiek ziekenhuis en babymoord door hindoes hebben alles met elkaar te maken, maar het ontbreekt ons aan een term die ze uittilt boven hun status van incident. Bij velerlei maatschappelijk wel en wee kunnen we Bill Clinton citeren: It’s the economy, stupid. Bij andere ellende wijzen we op het politiek systeem, dat bijvoorbeeld onvoldoende democratisch is. Maar voor de verwantschapsregels en de daaraan gelieerde ideeën over aard en plaats der seksen (zeg maar: biologische gegevens en culturele vormgeving daarvan) hebben we geen omvattend begrip. Het onderwerp wordt in de berichtgeving dan ook vaak verwaarloosd.

In 1975 stelde de Amerikaanse antropologe Gayle Rubin de term ‘sexgendersystem’ voor. Daarmee zouden we de praktijken en opvattingen omtrent de seksen als apart maatschappelijk gebied kunnen conceptualiseren. Met sex doelde ze op de voortplanting, met gender op ideologische, psychologische en juridische opvattingen die de omgang der seksen reguleren. Haar artikel heette ‘The Traffic in Women’, omdat het overal de vrouwen zijn die als object tussen mannen (vaders, broers, echtgenoten, verkrachters) worden uitgewisseld.

‘Sexgendersystem’ had ook ten doel te differentiëren. Zoals het vroege familiekapitalisme tegelijk hetzelfde én heel anders is dan het huidige financieringskapitalisme, zo is ook het uithuwelijken van meisjes tegelijk hetzelfde en iets heel anders dan het symbolische gebruik dat vaders de bruid weggeven aan hun aanstaande. ‘Gynocide’ voldoet niet, omdat het woord alleen op de uiterste vorm van vrouwenonderdrukking slaat. Bovendien zou je door ‘gynocide’ bijna vergeten dat het seksegeslachtssysteem ook mannen stereotypeert. Zie de kersttoespraak van de paus over homoseksuelen.

Om praktijken als weduweverbranding, geweld tegen homo’s, aanrechtsubsidie, genitale verminking, boerka’s en bovenstaande voorbeelden van gynocide te verbinden, hebben we behoefte aan een omvattend woord. ‘Seksegeslachtssysteem’ is te omslachtig. Mij lijkt ‘gendersysteem’ bruikbaar. Maar laten we om te beginnen de term gynocide even gangbaar maken als zijn bekende broertje. Misschien dringt dan door dat dit geen ‘immateriële’ maar wezenlijke zaken zijn; geen incidenten waarvan je elke keer weer kunt denken: erg, maar wat moeten we ermee?

Jolande Withuis (1949) is sociologe, auteur en feministe en werkt momenteel aan een biografie van koningin Juliana, waarvan in maart 2014. een voorpublicatie verscheen: Juliana’s vergeten oorlog.

Meer van deze auteur