In november vorig jaar kwam Daniel Dennett naar Amsterdam om de Erasmuspremie in ontvangst te nemen. Bij die gelegenheid werd hij door Hendrik Spiering geïnterviewd voor NRC Handelsblad. Dennett kreeg deze prijs voor ál zijn bijdragen aan de kennis en de cultuur en dat brengt de interviewer tot de vraag: ‘Welke vindt u zelf de belangrijkste?’ Het antwoord verbaasde mij enigszins. Dennett antwoordt: ‘Ik denk mijn idee van de intentionele houding, de Intentional Stance. Dat is een handige manier om te begrijpen hoe iets werkt. Het gaat erom dat je naar het doel van een handeling of een mechanisme kijkt. Dat leidt vaak tot grote oversimplificaties, maar het is zeer nuttig. Je kan er veel mee verklaren, zeker als je rekening houdt met de kennis van de wereld die je mag veronderstellen, de behoeften en wensen en de mate van rationaliteit. Zo kan je een schaakcomputer begrijpen, maar het is ook hoe wij andere mensen begrijpen.’ De interviewer werpt terecht tegen dat je zo ook een boom kan bekijken, maar dat brengt Dennett niet van zijn stuk, want deze tegenwerping kent hij maar al te goed, zij raakt de essentie van zijn idee. ‘Precies! Dit is een briljante vuistregel om te voorspellen en vooruit te denken.’

Ik vond de keuze van Dennett voor deze bijdrage nogal verbazingwekkend, omdat dit idee stamt uit het begin van zijn carrière, voor het eerst geformuleerd in een artikel in de Journal of Philosophy van 25 februari 1971. Meer dan veertig jaar geleden dus. De grote werken die hem beroemd zouden maken over het bewustzijn, het atheïsme, de menselijke verantwoordelijkheid en de dwingende kracht van de evolutietheorie moesten allemaal nog verschijnen. Zijn keuze betreft een jeugdwerk waar in de loop der jaren veel minder aandacht aan besteed is dan aan de rest die volgde. Maar inderdaad, het is een interessant idee.

Er is in de loop der jaren zeker belangstelling getoond voor het idee van de intentionele houding, maar veel hoor je er niet meer over. Het lijkt zijn tijd gehad te hebben, zoals het lot is van de meeste ideeën. Maar dat de auteur er na veertig jaar weer eens de aandacht op vestigt, rechtvaardigt de vraag of wij ons niet ten onrechte verzoenen met de status van vergetelheid. Ik denk dat zeker de psychologie in haar huidige toewending tot de hersenfysiologie nog wel enige baat zou kunnen hebben bij deze gedateerde ideeën van Dennett over de verklaring van menselijk gedrag. Waar gaat het om?

Er zijn volgens Dennett drie wijzen waarop wij gedrag kunnen verklaren. Niet alleen het gedrag van mensen maar ook van dieren en computers en eventueel zelfs van minder geavanceerde apparaten zoals de thermostaat en de eiersorteermachine. Elk van die drie benaderingen is autonoom en legitiem. Aan welke verklaringswijze wij de voorkeur geven is niet afhankelijk van het object (bijvoorbeeld zijn chemische samenstelling, of maatschappelijke positie) en ook niet van enig wetenschapsfilosofisch dictaat dat apodictisch stelt dat slechts één verklaringsmogelijkheid acceptabel is (wij, gepensioneerden, zijn ons brein, punt uit). De voorkeur is louter afhankelijk van degene die de verklaring geeft en diens inschatting van het optimaal voorspellend vermogen dat elk verklaringstype in een gegeven situatie heeft. Het voorspellend vermogen (geen onbelangrijke factor in de omgang) varieert per geval en per type verklaring. Dus valt er altijd wat te kiezen. Er zijn volgens Dennett drie verklaringswijzen, die hij de intentionele, de ontwerp-, en de fysische houding noemt. Daar refereerde hij aan in de NRC. Als men voor het intentionele standpunt kiest, dan kiest men ervoor het waargenomen gedrag te verklaren in termen van bedoelingen en wensen en het toekomstig gedrag als de uitkomst daarvan. Daar is iedereen in de menselijke omgang mee vertrouwd.

Wij kiezen bij gelegenheid zelfs bij niet-levende wezens zoals allerlei instrumenten en apparaten voor de intentionele houding omdat elke andere verklaring te gecompliceerd is en te veel deskundigheid vereist om tot bevredigende voorspellingen te komen. Zo zal men ten aanzien van een schaakcomputer het intentionele standpunt prefereren. Het voorbeeld stamt van Dennett zelf. Het spreekt eigenlijk vanzelf dat men de tegenzet van een schaakcomputer verklaart door die computer bedoelingen toe te schrijven. Hij wil mijn koningin liquideren, of een doorbraak op de flanken forceren. Je praat zo met grote stelligheid over opzet en bedoelingen omdat elke andere verklaring bijvoorbeeld in termen van het programma of in termen van het elektronisch circuit veel te ingewikkeld en tijdrovend zou zijn. Het is in wezen zowel een zeer nuttige als ook onschuldige tournure. Hetzelfde geldt voor onze verklaring van de thermostaat die een correctie wenst of een eiersorteermachine die niet weet wat te doen met een ei van onhandelbare proporties. En misschien zelfs voor een boom, die de ruimte wil en licht zoekt. Vandaar zijn onstuimige groei.

Het toeschrijven van motieven en bedoelingen (kortweg de intentionele houding) aan een elektronische machine, een huisdier of een temperatuurregelaar moet niet gezien worden als een geval van projectie van menselijke vermogens op andere systemen. Dat zou veronderstellen dat wij van het bestaan van menselijke motieven zeker zijn. Die zekerheid is hier niet verondersteld en dus ook niet in het geding. Het gaat erom dat het ons in bepaalde situaties goed uitkomt andere systemen (waaronder de medemens) bedoelingen toe te dichten. De reden daartoe is pragmatisch: wij optimaliseren zo ons voorspellend vermogen. Zelfs menige hersenonderzoeker praat bij gelegenheid zo: de linker hersenhelft begint te confabuleren, maar de rechter hersenhelft vindt dit te gek worden en verzet zich. Dit lijkt allemaal onschuldig, maar je kunt je afvragen of dit slechts een façon de parler is of een aanwijzing voor het feit dat de eliminatie van intentionaliteit binnen het hersenfysiologisch onderzoek niet geheel gelukt is.

Er zijn zoals gezegd nog twee andere standpunten mogelijk: uitgaan van het ontwerp waaraan een systeem gehoorzaamt of uitgaan van de fysische realiteit. Het ontwerpstandpunt bij de verklaring van gedrag nemen wij doorgaans in bij het uitspreken van onze verwachtingen hoe een bepaald object zich zal gedragen krachtens de wijze waarop het is ontworpen. Dennett geeft zelf in 1971 nog als voorbeeld de schrijfmachine: As the typewriter carriage approaches the margin, a bell will ring. Zo zit de machine functioneel in elkaar. Kennis van het ontwerp leidt tot deze degelijke voorspelling. Het fysisch standpunt gaat uit van de natuurkundige staat van het object. Bij deze verklaring passen we onze fysische kennis toe of doen we een beroep op fysische wetten. Bij de verklaring van gedrag dat gewoonlijk in intentionele termen wordt gegeven, doen wij vooral een beroep op de fysische verklaringsmogelijkheid als het systeem derailleert of niet goed werkt. Hij praat niet normaal, zijn slurring speech kan het beste verklaard worden uit een overmaat aan alcohol die aan het systeem is toegevoegd. Deze uitleg is een voorbeeld van de fysische houding. Je neemt zo’n houding aan als een optimalisering van het voorspellend vermogen gegarandeerd is.

Afhankelijk van je verwachtingen kun je onbekommerd tussen deze drie verklaringsmodellen wisselen. Het is niet zo dat alleen het fysisch standpunt respectabel is. Evenmin is er een intellectuele verplichting het ene standpunt tot het andere te reduceren. Je kunt evenwel een voorkeur hebben of hopen dat in de toekomst jouw vak geen beroep meer hoeft te doen op een van de andere verklaringstypes, naast het type van je voorkeur. Het is louter afhankelijk van de omstandigheden en de vraag die je moet beantwoorden waardoor je keuze voor een verklaringstype wordt geleid. Wel moet je erop letten dat je de verschillende standpunten niet vermengt, maar verstandig toegepast is dit een liberale wetenschapsopvatting.

Je kunt in abstracto deze driedeling opstellen, maar je kunt haar ook empirisch terugvinden in de beoefening van de psychologie. Misschien zijn er feitelijk wel meer dan drie standpunten. In de alledaagse psychologie nemen wij bijna altijd automatisch het intentionele standpunt in. Wij ontkomen niet aan de natuurlijke neiging anderen bedoelingen en overwegingen toe te dichten. Veel geavanceerde en technische benaderingen in de psychologie nemen toch stilzwijgend hun vertrekpunt in de alledaagse mensenkennis. Van die afhankelijkheid wordt niet altijd eerlijk verantwoording afgelegd. Het lijkt een soort zwart-geldcircuit, waar de psycholoog geen opgave van doet, maar wel van profiteert.

Volgens de Amerikaanse filosoof Jerry Fodor zou het een intellectuele catastrofe zijn als wij de folk psychology zouden elimineren. Dat zou ons leven op ontoelaatbare wijze verarmen. Binnen de psychologie zijn het vooral de therapeuten die het intentionele standpunt huldigen. Een gesprek veronderstelt per definitie het bestaan van bedoelingen en het toekennen van betekenissen. Toch is op goede gronden te beredeneren (en ook Dennett doet dat) dat in een intentionele verklaring altijd een homunculus verborgen zit, een isomorfe kopie van de mens, die op lager niveau de bedoelingen en vermogens herbergt waardoor de onderzochte bedoelingen en vermogens worden gevoed. Iets opzoeken in je geheugen vergt een mechanisme dat onthoudt wat het moet zoeken en dus zelf weer over een geheugen beschikt, zou je enigszins gechargeerd kunnen zeggen.

Een groot deel van de psychologie is daarom eerder gericht op de ontwerpverklaring waarin modellen, programma’s of grammatica’s van menselijk gedrag ontworpen worden en de homunculus ontbreekt omdat intentionaliteit ontbreekt. Dat is althans de bedoeling. Men spiegelt zich hierin aan de artificiële intelligentie en de linguïstiek. Ook het fysisch standpunt laat zich gelden in de psychologie, heden ten dage vooral in de hersenfysiologie en de neurowetenschappen, die een grote vlucht genomen hebben dankzij de benutting van hersenscans, die neuronale activiteit zichtbaar maken bij allerlei intellectuele en emotionele opgaven die de proefpersoon worden voorgelegd. Men ziet dan hoe hij het doet, of liever gezegd hoe zijn hersenen het doen. In principe kan men zien welke hersengebieden werkzaam zijn als de proefpersoon gevraagd wordt een zin in het actief om te zetten in het passief. Men kan ook proberen te achterhalen wat hem opwindt of verveelt. Bij de verklaring van gedrag kun je ook je licht opsteken bij de genetica of de moleculaire biologie. Ook dan blijf je binnen het fysisch perspectief.

Wat al dit onderzoek minimaal oplevert is een immens register aan correlaties tussen het psychische en het fysische. Dat is al heel wat.

Je kunt zonder enige overdrijving zeggen dat elk van de drie genoemde standpunten door de bereikte resultaten bestaansrecht heeft. Elk is autonoom en in zekere zin onmisbaar, gezien de vragen die ons bezighouden. Maar zo is het in de praktijk niet. Een groot deel van de intellectuele inspanning binnen de menswetenschappen wordt besteed aan de bestrijding van de alternatieve benaderingen. Die moeten er eigenlijk uit. Er is er maar één goed, de andere twee schaden de reputatie van het vak. Ook het geld moet anders verdeeld worden, natuurlijk. De psychologie wordt verscheurd door de vraag welk standpunt de voorkeur verdient, maar de oplossing moet zijn geen standpunt als definitief te prefereren. Hoewel rivaliteit algemeen beschouwd wordt als een groot goed geloof ik dat in dit geval elke neiging tot imperialisme de psychologie geen goed doet, om de eenvoudige reden dat de psychologie als discipline nog niet sterk genoeg is. Het vak is gewoon nog te zwak als wetenschap om zulke aanmatigende gevechten tot een goed einde te brengen. Ik ben het in dit opzicht geheel eens met Gregory A. Miller, die om dezelfde redenen pleit voor aanvaarding van een unificerend pluralisme in de psychologie. Je kunt gewoon niet anders, op straffe dat je aan je pretenties ten onder gaat.

Laten we als voorbeeld nogmaals de omzetting van het actief in het passief nemen. ‘Jan slaat Piet’ wordt omgezet in ‘Piet wordt door Jan geslagen’. Een simpeler uitgangspunt is haast niet denkbaar voor de waardebepaling van onze drie standpunten. We kunnen ons afvragen waarom de spreker de voorkeur geeft aan het passief; heeft hij daar wellicht een reden toe? We kunnen ons bekommeren om de welgevormdheid; hoe zet hij een zinnetje om van actief in passief? We zouden ook kunnen kijken naar de neuronale activiteit die ermee gepaard gaat. Drie honorabele opgaven. Maar als wij ons tot één beperken, laten we zeggen de hersenfysiologische, en daarbij stipuleren dat dit de enige weg is die wij willen bewandelen, dan wordt de zaak eindeloos gecompliceerd. Dan komen wij voor de vraag te staan of de neuronale activiteit de oorzaak is van de linguïstische activiteit of slechts het correlaat. En ook moet de vraag besproken worden of er behalve die neuronale activiteit nog iets extra’s is, dat als psychisch omschreven zou moeten worden. De spreker wil tenslotte iets zeggen. Als dat er is, resteert de vraag hoe neuronen betekenis creëren. Hoe krijgen ze dat voor elkaar? Op een hersenscan is dat niet te zien.

Je kunt die vragen niet uit de weg gaan, door eenvoudig apodictisch te stellen dat wij onze hersenen zijn. Die stelling schept intellectuele verplichtingen, waaraan je je niet kunt onttrekken. Ik zou de stelling dat wij onze hersenen zijn voor mijn rekening kunnen nemen, het lijkt mij plausibel, maar ik weet dat ik dan ook die andere vragen moet beantwoorden. Ik vind die andere vragen legitiem en uitdagend. De psychologie kan ze niet negeren. Een hersenfysioloog trouwens ook niet, maar hij bekommert zich er niet om. Maar de vraagstelling waar hij van uitging (wat wil iemand zeggen in het actief of het passief) is ontleend aan de psychologie en die vraagstelling kan door het antwoord niet zomaar verdwijnen. We zouden niet meer weten waar we het over hebben. Daarom heeft de psychologie baat bij het naast elkaar bestaan van diverse verklaringsmogelijkheden. De psychologie moet niet te ver afdwalen van haar alledaagse opgaven; als orgelman niet zo ver van het draaiorgel verwijderd raken dat de mensen op straat niet meer begrijpen voor welke genoegens geld gevraagd wordt.

Jaap van Heerden (1940) is emiritus hoogleraar psychologie. In 2010 verscheen van zijn hand Fascinaties. Een intellectuele autobiografie.

Meer van deze auteur