In 1937 schreef de Amerikaanse socioloog Willard Waller een kort opstel, ‘The Rating and Dating Complex’. Traditionele hofmakerij, constateerde hij, met haar beperkte keuzemogelijkheden, bewaakt door ouders en families, en met haar voorgeschreven stadia en vaste rituelen, werd steeds meer verdrongen door dating: een op het eerste gezicht vrij spel waarin jonge mannen en vrouwen uitgaan met uiteenlopende leeftijdgenoten voordat ze zélf hun partner kiezen. Maar Waller zag meteen dat jonge mensen elkaar in datzelfde spel meedogenloos beoordelen op sociale begeerlijkheid. De uitkomst van talloze ogenschijnlijk ongerelateerde afspraakjes was een dubbele sociale rangorde, waarbij jongens die hoog in de mannelijke hiërarchie stonden alleen uitgingen met meisjes die hoog in de vrouwelijke hiërarchie stonden en omgekeerd. Zo reproduceerden zij zelf het klassenonderscheid dat ouders voorheen voor hen bewaakten. Waller beschreef hoe pijnlijk dit proces was voor degenen die laag in de hiërarchie eindigden. Om nog meer kwetsuren en verdere sociale declassering te voorkomen trokken sommige jongens zich helemaal terug uit het datingspel: ‘Zij pakken de rol op van vrouwenhaters – en lezen Schopenhauer.’

Wallers opstel is klassiek geworden. Het is daarom gek dat het niet voorkomt in de erudiete studie Why Love Hurts van de Israëlische sociologe Eva Illouz. Zij onderzoekt waarom liefde in onze tijd vaak zo’n pijn doet en wát voor pijn dat is. Haar boek laat zich lezen als een verklaring van de opkomst van het rating-and-dating-complex en een verkenning van de gevolgen ervan.

Illouz baseert zich op een brede selectie van vakliteratuur, op romans als Pride and Prejudice en Madame Bovary, op interviews, op teksten van datingsites op internet en op afleveringen van de rubriek ‘Modern Love’ van de New York Times. Haar materiaal vertoont wel een bias: het zijn vooral westerse, hoog opgeleide, succesvolle en waarschijnlijk ook blanke mensen – en meer vrouwen dan mannen – die aan het woord komen. De assumptie van Illouz is kennelijk dat de problemen van de moderne liefde zich bij uitstek openbaren bij mensen zoals zijzelf en zoals wij: schrijvers en lezers van De Gids. Maar is dat geen vooroordeel?

Verdriet over onbeantwoorde liefde is iets van alle mensen – nu ja: de meeste mensen – en van veel andere dieren. Het is voor zover we weten ook van alle tijden. Maar de consequenties ervan voor ons zelfgevoel zijn volgens Illouz modern. Die consequenties zijn pijnlijker dan ooit. Ook de gevoelens die aan liefde voorafgaan: de opwellingen die we voelen als we verliefd worden, de afwegingen die we maken als we een flirt aangaan en de onzekerheden en angsten die we moeten overwinnen alvorens iemand onze liefde te verklaren, zijn allemaal gecompliceerder dan in de premoderne tijd. De modernisering van de samenleving, zegt Illouz, heeft de kern van het romantische verlangen zelf veranderd.

Huidige verkering

Modernisering is een verzamelterm voor een kluwen van maatschappelijke ontwikkelingen op lange termijn. In het Socioloogs: differentiatie, rationalisering, democratisering, verstedelijking, individualisering, commodificering of vermarkting en nog veel meer. Sommige ontwikkelingen zijn al heel lang gaande, andere pas de laatste honderd jaar. Iedere socioloog doet hieruit een greep, al naar gelang van wat er te verklaren staat. Eva Illouz gaat het om liefdespijn en ze benadrukt om te beginnen de ‘deregulering’ van de huwelijksmarkt: de opheffing van de taboes op verschil in stand, godsdienst en huidskleur als het gaat om seks, om samenwonen, om trouwen. Je zou het ook desegregatie van de huwelijksmarkt kunnen noemen, democratisering ervan, of individualisering. Nog in de jaren vijftig trouwden mensen in Nederland vrijwel uitsluitend binnen hun eigen sociale klasse, godsdienstige zuil, ‘ras’ en zelfs plaats of landstreek. Een huwelijk met een Indonesische of Surinaamse partner was uitzonderlijk. Het zwakker worden van de taboes hierop – echt verdwenen zijn ze niet – heeft voor ieder van ons het aantal potentiële huwelijkspartners enorm uitgebreid. Dat is een bevrijdende en opwindende ontwikkeling – hoewel de taboes van vroeger natuurlijk óók opwindend waren. De prijs die we ervoor betalen is keuzestress. Loopt er ergens in de wereld misschien iemand rond die nog aantrekkelijker is dan je ‘huidige verkering’? (Ik las deze uitdrukking voor het eerst in NRC Lux.) Die onzekerheid knaagt.

Daarbij is vaak ook het motief van sociale stijging in het spel. Zo’n gedroomde partner is immers niet alleen knapper, geestiger en opwindender dan je huidige, maar liefst ook rijker en voorzien van een uitgebreider sociaal netwerk. Ontmoet je haar of hem, dan was je huidige verkering maar een tussenstation – tenzij die je vóór is en jou dumpt natuurlijk, op weg naar háár of zíjn gedroomde partner. Dan sta jíj plots alleen op een perron en dreigt voor jou sociale daling. ‘Boven je stand trouwen’ is in onze tijd, althans als mogelijkheid, voor iedereen weggelegd. En ‘onder je stand trouwen’ is dus een gevaar voor iedereen. Mensen stijgen en dalen tegenwoordig op de sociale ladder, behalve door schooldiploma’s, door de ‘sociale alchemie’ van de liefde. De huwelijksmarkt wordt er nerveuzer door, net als het gemoed van de mensen die zich erop bewegen.

Terzijde, door Illouz niet aangestipt: juist de combinatie van de sleutelmacht van onderwijs met de sociale alchemie van de liefde kan de paradox van de toenemende opleidings-_homogamie verklaren. Klasse of stand, godsdienst en huidskleur zijn minder belangrijk geworden voor maatschappelijk succes, maar opleidingsgraad juist belangrijker. Meer dan ooit hokken en trouwen mensen met vergelijkbare schooldiploma’s met elkaar. Ben je eenmaal hoog opgeleid, dan zorgt een eveneens hoog opgeleide ander voor een _multiplier-effect. In contactadvertenties in NRC Handelsblad en op datingsites als Parship.nl en E-matching.nl stellen mensen dan ook ongegeneerd hun eisen: ‘hbo-niveau’ en ‘academisch gevormd’. De deregulering van de huwelijksmarkt heeft hoog opgeleiden extra kieskeurig gemaakt. Van de weeromstuit blijven lager opgeleiden aangewezen op elkaar.

Illouz diept de consequenties uit van de ‘grote transformatie’ van de huwelijksmarkt – een rijm op Karl Polanyi’s klassieke The Great Transformation, over de doorbraak van de economisch vrije markt. Toen huwelijken nog grotendeels bepaald werden door klasse, godsdienst, huidskleur en geografische nabijheid was een huwelijk een belangrijke economische transactie, waarvan de uitkomst echter van tevoren min of meer vaststond. De hogere standen trouwden binnen de eigen kring en stelden daarmee hun bezit veilig. De lagere standen deden hetzelfde, maar dan om elkaar de broodnodige steun in het dagelijks levensonderhoud te kunnen geven. Met wíé je binnen je eigen stand of groep precies trouwde was van minder belang. Onder moderne omstandigheden, waarin iedereen met iedereen kan trouwen (althans in principe), staat de uitkomst niet meer van tevoren vast. Het economisch belang van je partnerkeuze is dus nog toegenomen.

Als klasse of stand, nabijheid, godsdienst, huidskleur – en uiteraard ‘onbesproken gedrag’ – niet langer onze partnerkeuzes bepalen, wat dan wel? Illouz’ antwoord luidt: vrije keuze en persoonlijke smaak, en die worden steeds meer mede gebaseerd op seksuele aantrekkingskracht. Dit komt niet doordat we biologische imperatieven zijn gaan volgen, maar doordat lichamelijke aantrekking een cultureel geldig motief is geworden op grond waarvan we onze keuzes maken. Het belang van uiterlijke schoonheid heeft al een veel langere geschiedenis, maar sexiness geldt pas sinds de jaren vijftig als een positieve eigenschap waarop we zowel anderen als onszelf beoordelen. Sexy zijn is belangrijker dan mooi zijn. ‘Het is iets wat je hebt of niet, en het heeft echt niets te maken met borsten of dijen of het tuiten van je lippen,’ citeert Illouz Sophia Loren. Uit de mond van La Loren is dat eventjes moeilijk te geloven, maar dan besef je dat ze gelijk heeft. Sex-appeal is een houding en daarmee een verdienste van een individu. We leven in een tijd van seksuele meritocratie: lichamelijke aantrekkingskracht geeft maatschappelijke status. Daardoor raken onze erotische verlangens, net als die naar liefde en intimiteit, steeds meer vermengd met onze sociale strevingen. Aantrekkelijk zijn is, of je het wilt of niet, een vorm van macht.

lllouz besteedt een heel hoofdstuk aan commitment phobia, de bindingsangst die tegenwoordig zulke chronische vormen aanneemt – vooral bij mannen, niet gehinderd als ze worden door een biologische tijdsbeperking aan hun vruchtbaarheid. Een en ander gaat gepaard met aanhoudend zelfonderzoek. ‘Wat en wie wil ik eigenlijk?’ Een antwoord op die vraag is ook daarom zo lastig, omdat de ideologie van de zelfontplooiing zegt, ja voorschrijft, dat je morgen iemand anders kunt zijn dan vandaag. Onder een regiem van authenticiteit en groei – ‘jezelf zijn’, ‘jezelf ontwikkelen’ – worden beloftes een blok aan je been: ‘Het culturele ideaal van zelfontplooiing vereist dat je je opties eeuwig openhoudt.’ Het is al vaker beschreven: mannen neigen onder zulke omstandigheden tot emotionele terughoudendheid, vrouwen willen vroeg of laat toezeggingen. En zoals Willard Waller al zag: het ‘principe van het minste belang’ werkt dan in het voordeel van mannen.

Het kwetsbare zelf

Illouz haalt verder de psychologische en morele individualisering naar voren, die maakt dat mensen hun levensloop en hun identiteit steeds meer als een persoonlijk project gaan zien. Daarmee gepaard gaat zoals gezegd een geloof in keuzevrijheid en de overtuiging dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor de keuzes die ze maken.

In de liefde kan deze eigen verantwoordelijkheid een lust zijn, maar ook een last. Lukt het je om degene te versieren op wie je je zinnen hebt gezet, dan krijgt je zelfgevoel een boost. Kijk eens wat een leuk iemand ik zélf ben! Lukt het je niet, dan loopt je zelfgevoel juist een lelijke deuk op. Ons zelfgevoel moet meer dan vroeger worden ‘gevalideerd’ aan ons succes in het liefdesspel. ‘Wanneer liefde geacht wordt uit te gaan naar de meest innerlijke essentie van de persoon, niet naar haar of zijn klasse of maatschappelijke positie,’ schrijft Illouz, ‘wordt liefde een rechtstreekse waardering van de persoon en dan wordt een afwijzing een afwijzing van het zelf.’ De afwijzing moet immers wel aan jou liggen. Op school, in ons werk, maar ook in het intieme domein van de liefde moeten wij ons zelf letterlijk wáármaken. Door de democratisering van de huwelijksmarkt liggen onze ziel en zaligheid tegelijkertijd op straat. Daarom schermen we onze kwetsbaarheden af en gaan we strategischer met onze gevoelens om dan ooit.

Onttovering

Ten derde wijst Illouz, in het voetspoor van Max Weber, op de ‘onttovering’ van de wereld. Het verbleken van magische en religieuze betekenisgeving aan de wereld brengt een verlies aan collectieve zingeving met zich mee. Wetenschap kan die leemte niet vullen. Illouz constateert dat ook ons beeld van de liefde onttoverd is: we geloven niet langer dat liefde goddelijk is of anderszins verheven, de liefde van de man ridderlijk, galant en beschermend en de liefde van de vrouw zacht, verinnerlijkt en toegewijd. ‘Alles wat heilig was in liefde is profaan geworden.’

De belangrijkste boosdoeners waren volgens Illouz de psychologie en de biologie, die gevoelens van liefde reduceerden tot driften respectievelijk chemische stofjes in het brein; politieke gelijkheidsidealen die de mystiek van romantische liefde ondergroeven; en online datingsitesdie het zoeken naar een partner hebben getransformeerd tot een soort winkelen voor veeleisende consumenten. Ons denken over liefde is door dit alles enorm veel rationeler geworden. We kunnen er eigenlijk alleen nog ironisch over spreken. En we kunnen de liefde nog virtueel beleven, als dagdroom, als romantische verbeelding in de bioscoop en op internet. Fantoomliefde, noemt Illouz dat.

Eenzame jager

Uit dit alles spreekt grote eenzaamheid. Ik moest denken aan The Heart is a Lonely Hunter uit 1940 van Carson McCullers, die overigens sociaal veel minder geprivilegieerde mensen beschreef dan Eva Illouz, en natuurlijk aan The Lonely Crowd uit 1950 van David Riesman, Nathan Glazer en Ruell Denney. Ook de Belgische psychoanalyticus Paul Verhaeghe associeert liefde met eenzaamheid. Van zijn Liefde in tijden van eenzaamheid. Over drift en verlangen, oorspronkelijk verschenen in 1998, is een herziene druk uitgekomen. Het is al de achtste; kennelijk herkennen velen zich erin. Het boek heeft hier en daar metabletisch-megalomane pretenties – alles hangt met alles samen en Paul Verhaeghe heeft daarin het enig juiste inzicht – maar geeft ook heel verhelderende interpretaties. Verhaeghe laat behalve Freud ook Lacan op een toegankelijke manier voor ons werken.

Naast Why Love Hurts gelegd, is in deze herziene druk Verhaeghes herwerking van de oude these van de vaterlose Gesellschaft het interessantst_._ Herwerking, want Paul Federn heeft de thematiek al in 1919 aangesneden en Alexander Mitscherlich heeft er in 1963 op doorgeborduurd. (Verhaeghe noemt deze twee psychoanalytische voorgangers niet.) Als traditionele gezagsstructuren ineenstorten en moderne, egalitaire samenlevingsvormen opkomen, wat gebeurt er dan met de symbolische identificaties die tot dan toe steunden op die gezagsstructuren? En wat gebeurt er met de verhouding tussen mannen en vrouwen?

Verhaeghe ontmaskert net als anderen het hedendaags neoliberalisme als een nieuw Groot Verhaal, waarvan we ons echter nauwelijks bewust zijn. Hij signaleert erin een gebrek aan symbolische identificatiemogelijkheden: ‘Elke incarnatie van autoriteit wordt verdacht.’ Bij gebrek aan ankerpunten neigt de moderne mens tot ‘egocratie’ en daaronder verborgen zelfs hysterie: ‘verdeeld tussen een veelheid van verlangens […] en daardoor op zoek naar een één makende, alles garanderende factor’. Het laatste verklaart de aantrekkingskracht van, paradoxaal genoeg, nieuwe leidersfiguren zoals Steve Jobs.

Het neoliberale genotsgebod – Geniet! Je leeft maar één keer! – maakt het er allemaal niet makkelijker op. Immers, typisch menselijke verlangens worden, anders dan driften, juist door verboden geconstitueerd.

Maar ten diepste verlangen we ernaar dat de ander naar ons verlangt. Precies daarom is niets verrukkelijker dan het moment waarop de ander onze liefde beantwoordt. Maar als we, zoals Eva Illouz aannemelijk maakt, steeds strategischer omgaan met onze eigen verlangens, dan zullen we ook de verlangens van de ander als strategisch opvatten. De enige remedie daartegen is de betovering van de liefde zelf.

Geert de Vries (1950) is als socioloog verbonden aan de Vrije Universiteit en Amsterdam University College. Van hem en Joost Beuving verscheen onlangs Doing Qualitative Research: The Craft of Naturalistic Inquiry (2015). De titel van zijn stuk is naar Arthur van Schendel.

Meer van deze auteur