Status is geen kenmerk van individuen, zoals lengte of lichaamsgewicht, maar van hun onderlinge relaties. Status is afhankelijk van hoe mensen elkaar beoordelen en bejegenen, eerbied, respect, bewondering, minachting, afkeuring of onverschilligheid tonen. Dat is moeilijk te observeren en te overzien, maar om houvast te krijgen vormen mensen zich beelden van hiërarchieën, waarvoor de hoog-laag-metafoor wordt gebruikt en waarin ze zichzelf en anderen een plaats geven. Men beklimt maatschappelijke ladders, reikt naar de top of maakt een diepe val, verkeert in hogere kringen, in het brede midden of aan de onderkant van de maatschappij. In ruimtelijke voorstellingen van duurzame hiërarchische ongelijkheid worden statusclaims en statustoekenningen geordend en geobjectiveerd.

Sociologen dragen aan die ordening en objectivering bij door te proberen statusverschillen nauwkeurig in kaart te brengen. In kwantitatieve studies is status of aanzien meetbaar gemaakt door het te specificeren tot ‘beroepsprestige’ en aan een groot aantal mensen te vragen een lijst beroepen te ordenen naar het maatschappelijk aanzien dat deze volgens hen genieten. Zulk onderzoek is al jaren niet meer gedaan; de laatste Nederlandse beroepsprestigeladder, met bovenaan de chirurg en onderaan de vuilnisman, dateert alweer van 1983. Dat is niet zo vreemd, want dit onderzoek kent grote beperkingen. Hoe belangrijk het beroep voor maatschappelijk aanzien ook mag zijn, het dekt dit natuurlijk niet, alleen al niet omdat in veel beroepen de een veel succesvoller is dan de ander. Bovendien zijn in deze overzichten juist de beroepen die (potentiële) roem opleveren en steeds meer model staan voor wat status betekent – entertainers, topsporters, televisiepresentatoren – afwezig. In sociologisch onderzoek naar ongelijkheid, mobiliteit en klassegebonden verschillen in gedrag en opvattingen wordt tegenwoordig meestal gewerkt met een pragmatische indeling van beroepen naar ‘sociaal-economische status’ (SES), afgemeten aan beroepskwalificatie en daarmee verbonden inkomen.

Statustoekenning als zodanig verdwijnt in dit soort onderzoek goeddeels uit het zicht. Er wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat culturele smaakvoorkeuren correleren met beroep en opleiding, maar daarmee is op zichzelf nog niets gezegd over de mogelijke betekenis van die voorkeuren voor statusonderscheidingen. Zo blijken Bach-liefhebbers hoger te zijn opgeleid dan fans van Frans Bauer, maar daar volgt nog niet uit dat de Bach-adepten zich een betere smaak en daarmee een hogere status toeschrijven (al wordt dat meestal wel verondersteld), laat staan dat de Bauer-liefhebbers dit onderschrijven.

Een duidelijk en omvattend beeld van statusverschillen bood de inmiddels klassieke studie van Warner en Lunt uit 1941 naar de verdeling van de bevolking in een provinciestad in het oosten van de Verenigde Staten, Yankee City gedoopt, in verschillende statusgroepen. Conform Max Webers definitie van ‘standen’ definieerden de onderzoekers status aan de hand van wie met wie op voet van gelijkheid omging en wie in het sociale verkeer als minderen werden buitengesloten. Zo konden zes op elkaar gestapelde standen of ‘sociale klassen’ in het stadje worden onderscheiden, een hiërarchie waarin status verbonden was met bezit, beroep en afkomst, en ‘oud geld’ de hoogste klasse vormde.

Dwang en drang tot eerbetoon

Zulk onderzoek wordt al lang niet meer gedaan. Dat zou ook moeilijk kunnen, want dergelijke besloten, overzichtelijke lokale gemeenschappen waarin iedereen zijn plaats kent, zijn in Amerika of Europa nauwelijks meer te vinden. In de grotere en vager omgrensde sociale verbanden waarin de mensen nu ook buiten de grote steden leven, is het lastiger geworden zichzelf en anderen te plaatsen in een maatschappelijke hiërarchie. In het openbare sociale verkeer is gelijkheid steeds meer de norm geworden; de hedendaagse etiquette schrijft voor – zoals Cas Wouters in zijn studies naar ‘informalisering’ heeft gedocumenteerd – dat mensen elkaar als gelijken behandelen, zonder zich uitdrukkelijk superieur of onderdanig op te stellen.

Dat willen niet zeggen dat de hang naar status verminderd is of dat statusonderscheidingen in het algemeen minder belangrijk zijn geworden. Zoals Randall Collins heeft betoogd, is er een verschuiving opgetreden van omvattende en categoriale (door indelingen naar stand, leeftijd en sekse bepaalde) naar gedifferentieerde, gepersonaliseerde en situatiegebonden statusongelijkheid. Status wordt geclaimd en toegekend in de meest uiteenlopende settings, variërend van bedrijven waar ondergeschikten hun baas naar de ogen kijken tot jongerenclubs met distinctieve subculturele stijlcodes, van beroepsorganisaties die prijzen uitreiken aan vakgenoten tot semireligieuze therapeutische gemeenschappen waarin de deelnemers zich aan een vereerde leider overgeven. Al die vormen van hiërarchisering bestaan naast elkaar en participanten in de ene setting hebben zelden weet van wat er in de andere gebeurt.

Juist hierdoor wordt media-aandacht van cruciaal belang voor het verkrijgen van situatie-overstijgende status. Massamedia creëren bekendheid over sectorale en lokale (en soms nationale) grenzen heen, die kan uitmonden in wat nu geldt als bepalend voor de hoogste status: beroemdheid. In de populaire media komen de celebrity’s van amusement, sport, politiek, bedrijfsleven, kunst, wetenschap en natuurlijk de media zelf samen. We leven, zoals de Australische socioloog Robert van Krieken het heeft getypeerd, in een celebrity society, waarin weinigen de gefascineerde aandacht van ontelbaar velen gevangen weten te houden. Van statusnivellering is in dit opzicht geen sprake, integendeel.

Niet alleen is er een hang naar statusverwerving, zo blijkt hieruit, maar ook een drang naar statustoekenning, het eren en bewonderen van anderen. Dat laatste heeft in de sociale wetenschappen opmerkelijk weinig aandacht gekregen. Waarom verlenen mensen hogere status aan anderen? Waarom steken ze anderen de hoogte in en maken zichzelf de mindere? Een eerste antwoord is dat deze statusverlening vaak geen vrijwillige keuze is, aangezien zij deel uitmaakt van een relatie van ongelijke macht: men betoont eer aan machtiger personen van wie men zich afhankelijk weet, om hen gunstig te stemmen. Deze dwang tot eerbetoon is in onze samenleving niet verdwenen, wel verminderd, en wellicht zoeken mensen daarom bewuster naar houvast gevend gezag, een leidsman of -vrouw die als model ter navolging fungeert. Ook kan de functie van statustoekenning zijn dat de leden van een groep via de leider hun positieve wij-gevoel, hun ‘groepscharisma’ (Elias) ten opzichte van andere groepen versterken. Dat is waarneembaar bij partijbijeenkomsten, nationalistische rituelen, godsdienstoefeningen en sportwedstrijden. Door de leider met applaus en toejuichingen op een voetstuk te plaatsen vieren de aanhangers de eenheid van de groep. Verheffing van de leider gaat samen met collectieve zelfverheffing.

Statustoedeling is echter niet uitsluitend gebonden aan directe sociale interacties waarin de een eer geeft en de ander die ontvangt. Om houvast en overzicht te krijgen, brengen mensen, zoals gezegd, hiërarchische ordeningen aan, waarin ze andere mensen en zichzelf een plaats geven. Twee centrale hiërarchiserende instanties in onze samenleving die met elkaar een geobjectiveerd beeld van statusongelijkheid geven, zijn het onderwijs en de bureaucratische organisatie.

Meritocratie

Die twee instanties geven ook grond aan een rechtvaardiging van ongelijkheid die steeds gangbaarder is geworden: de gedachte dat deze bepaald wordt door verschillen in bewezen bekwaamheid. Opeenvolgende beoordelingen op prestaties, eerst in het onderwijs en vervolgens op het werk, moeten garanderen dat uiteindelijk de geschiktsten op de hoogst geklasseerde posities terechtkomen. Dit meritocratische idee is daarnaast van oudsher geassocieerd met particulier ondernemerschap: in de concurrentieslag tussen ondernemers winnen de besten, die daarmee niet alleen zichzelf bevoordelen, maar ook hun bedrijf en uiteindelijk de hele economie. Een hoog inkomen is in dit perspectief een bewijs van bekwaamheid: wie veel verdient, verdient dat. Veelverdieners zijn niet alleen benijdenswaardig, maar ook bewonderenswaardig. Ze imponeren niet alleen met de luxe levensstijl die het hoge inkomen mogelijk maakt, maar ook met de activiteiten waarmee het verkregen wordt.

Dat deze meritocratische gedachte op sociologische bezwaren stuit (zoals de onhoudbare veronderstelling van gelijke startkansen) en bovendien in de toepassing ervan onprettige consequenties heeft (zoals het negatieve stigma dat de minder begaafden erdoor krijgen) is al meermalen overtuigend uiteengezet. Waar het hier om gaat is dat het meritocratisch ideaal in onze samenleving weliswaar sterk richtinggevend is en dan ook niet zomaar als illusoir terzijde kan worden geschoven, maar dat tegelijk discrepanties tussen dit ideaal en de werkelijkheid veelvuldig worden opgemerkt, leidend tot onbehagen, kritiek en cynisme.

Het aantrekkelijke van het meritocratisch principe is dat het een eerlijke en voor iedereen aanvaardbare grondslag van statusverschil lijkt te garanderen: de meeste eer krijgt degene die zich als beste bewezen heeft, niet de machtigste of de rijkste (tenzij diens rijkdom het resultaat is van eigen verdiensten) of de sluwste. Dit principe wordt het consequentst toegepast in de wedstrijdsport. Dat kan ook goed, omdat de sportactiviteiten precies omschreven zijn en streng gereguleerd. Op die basis kan onomstotelijk worden vastgesteld wie de wedstrijd gewonnen heeft. Een reeks wedstrijden resulteert in een duidelijke hiërarchie waarin status gebaseerd is op bewezen bekwaamheid. Sporten creëren legitieme hiërarchische ordening en dat verklaart een deel van hun aantrekkingskracht.

Sport is steeds meer als voorbeeld voor andere sectoren gaan dienen, waarbij sporttermen als metaforen worden ingezet. Wetenschap is topsport, werknemers zijn teamspelers. In populaire tv-programma’s worden naar de wedstrijdsport gemodelleerde competities georganiseerd om de beste jonge zanger(es) of het nieuwste topmodel te lanceren. Regelmatig verschijnen er lijsten waarin prestatiescores van bedrijven, scholen, steden of landen worden gerangschikt, die lijken op de wekelijkse ranglijst van de eredivisie voetbal of de medaillespiegel van de Olympische Spelen. Zo worden hiërarchieën gevormd die de boodschap bevatten dat de posities daarin door gedisciplineerde krachtsinspanning te verbeteren zijn. Zo wordt de meritocratische gedachte verbreid en bevestigd.

Maar telkens weer rijzen er twijfels over de werking en werkbaarheid van het meritocratisch principe. Zelfs de sport ontkomt daar niet aan. Wanneer de regels die het principe hoog moeten houden drastisch worden geschonden, verwordt de eerlijke strijd tot een schijnvertoning. De ontsteltenis die recente onthullingen over systematisch dopinggebruik, omkoping en matchfixing hebben gewekt wijst erop hoezeer het meritocratisch principe in de sport als morele norm geldt.

Veel groter zijn de twijfels over de werking van dit principe op andere gebieden, zoals in het bedrijfsleven. De meritocratische claim werd hier sinds de jaren tachtig sterker, maar de buitengewoon sterke stijging van de inkomens van topmanagers samen met de stroom van berichten over boekhoudfraudes, verkeerde investeringsbeslissingen en incompetente bedrijfsvoering leidde tot aanzwellende kritiek. Waar opvallende discrepanties tussen prestaties en beloningen werden gesignaleerd, gaf dit reden tot negatieve statustoekenning.

De relatie tussen meritocratisch ideaal en toekenning van status aan celebrity’s is wisselend en ambigu. Sommigen, die beroemd zijn geworden door bijzondere prestaties, worden wel als belichaming van dit ideaal gezien, vooral als ze van eenvoudige komaf zijn: (ex-)voetballers bijvoorbeeld. Anderen wekken grote weerstand en verdeeldheid op, zoals per definitie leidende politici, die steeds meer van media-aandacht afhankelijk zijn geworden en daardoor zowel bekender als kwetsbaarder zijn geworden. Bovenal wordt mediaroem geassocieerd met het vermogen tot aansprekende zelfpresentatie. Vaak worden beroemdheden daarom bewonderd; goed overkomen is een vaardigheid die navolging verdient, een verdienste die past bij het meritocratisch ideaal.

Ook buiten de mediawereld wordt zelfpresentatie steeds belangrijker gevonden en erkend als basis van status en carrièrekansen. Maar ook roept de performance van beroemdheden de kritiek op dat het op uiterlijk gerichte schijn is, een maskerade zonder inhoud, een parade van oppervlakkigheden. Zelfpresentatie is niets dan aandachttrekkerij en staat tegenover echte prestaties. In de intellectuele kritiek op de celebrity culture wordt erop gewezen dat de vorming van roem steeds meer een autonoom proces is geworden, los van eigenschappen of prestaties die werkelijk aandacht zouden verdienen; de centrale deelnemers zijn ‘bekend vanwege hun bekendheid’, ze zijn beroemd omdat ze in de media verschijnen en verschijnen in de media omdat ze beroemd zijn. Dit ‘Mattheus-effect’ is onloochenbaar, maar niet uniek voor deze groep. Ook de populaire aandacht voor celebrity’s is overigens niet van kritiek gespeend, zoals blijkt uit de inhoud van roddelbladen.

Omstreden hiërarchieën

Duidelijke voorbeelden van statushiërarchisering op basis van prestaties én de onmogelijkheid hierover tot consensus te komen, leveren de werelden van kunst en wetenschap. Op geen enkel ander gebied dan dat van de kunsten zijn de verschillen in erkenning en waardering zo groot. De beoordeling van de prestaties van kunstenaars is sterk gepersonaliseerd; basis daarvan vormen de afzonderlijke kunstwerken, maar als de kunstenaar eenmaal ‘naam’ heeft gemaakt, straalt dat op al zijn werk af. Dit halo-effect geldt het sterkst voor de beeldende kunst. Voor elk van de gevestigde kunsten heeft zich een historische canon uitgekristalliseerd, met bovenaan de erkende en bekende ‘grote’ schilders, schrijvers, componisten.

Minder duidelijk en stabiel, maar evenmin te loochenen, zijn de hiërarchieën onder levende kunstenaars. Eigenlijk is dat verwonderlijk, gezien het feit dat vaststaande criteria om de kwaliteit van kunst aan af te meten ontbreken en, vooral sinds het modernisme zijn intrede heeft gedaan, voortdurend ter discussie staan. De hiërarchieën komen tot stand en veranderen door de oordelen van professionele smaakspecialisten. Juist door de grote onzekerheid op dit gebied en de permanente gerichtheid op vernieuwing oriënteren de specialisten zich voortdurend op elkaar en laten zij zich sterk door elkaar beïnvloeden, hoezeer dat ook ingaat tegen het ideaal van het onafhankelijke artistieke oordeel. Zo worden ‘namen’ gevestigd, zoals van beeldend kunstenaars wier werk in grote musea tentoongesteld wordt en voor hoge prijzen wordt verhandeld.

Maar de kwaliteiten van deze kunstenaars blijven omstreden, zowel onder de kenners, de specialisten, als het geïnteresseerde publiek. In elke kunstdiscipline en elk genre daarbinnen vindt hiërarchievorming plaats en geen enkele hiërarchie is onomstreden. Overal is er ook een spanning, zo geen botsing, tussen commercieel succes en brede populariteit aan de ene kant en artistieke erkenning aan de andere.

Waar verdeeldheid heerst over wat kwaliteit uitmaakt en wat werkelijke verdiensten zijn, ontstaat bij sommigen de onaangename gedachte dat succes en status daar niet mee overeenstemmen of er zelfs niets mee te maken hebben. Zulke discrepanties tussen kwaliteit en status, verdienste en succes worden, door insiders en buitenstaanders, behalve voor de kunst ook op andere terreinen waargenomen. Wie ze waarneemt kan zich gaan opstellen als een kritische of cynische buitenstaander en bijbehorende ideeën ontwikkelen: het gaat in feite helemaal niet om prestaties, talent, kwaliteit. Status is niets dan een claim die berust op macht en misleiding. Kunstenaars zijn charlatans, mediamensen ijdele en holle praatjesmakers, ondernemers zijn uitbuiters, wetenschappers drukken hun particuliere visie op de werkelijkheid door of zijn regelrechte bedriegers. Daar valt wat voor te zeggen, en er zijn sociologische theorieën die dergelijke beweringen zouden kunnen ondersteunen. Maar zo’n sociologie is even misleidend als de gedachte dat de uitingen van respect, eerbied en bewondering van mensen jegens elkaar die we als statusverschillen begrijpen, gegrondvest zijn in een vaststaande verdeling van bewezen bekwaamheden.

Nico Wilterdink (1946) is emeritus hoogleraar cultuursociologie.

Meer van deze auteur