Redactioneel
stad (geen afbreking)
zelfstandig naamwoord, v, steden
901—1000, de oudste vorm was stede, van dezelfde stam als staan
Als ik tienerjongens door Amsterdam zie fietsen, ben ik altijd verwonderd. Ze praten met elkaar, schieten voorbij, hele levens. Ik stel me voor hoe vreemd het moet zijn om in de buurt van allerlei mogelijkheden te wonen, van zoveel gelegenheid. Maar het is niet vreemd, en ook niet normaal. Wat er altijd is beleef je niet, het wordt een onzichtbare achtergrond.
De gedachte komt op gang door die indruk: op de fiets beweeg je sneller en verder dan te voet, maar nog altijd in de buurt van een thuis. Omdat ik werd geboren in Joure, een vlecke nabij twee kleine steden, komen fietsende jongeren in een grote stad onwerkelijk op me over. Tegelijk ervaar ik Amsterdam niet langer als een grote stad, sinds ik als volwassene in andere steden kwam. De verwondering is gelaagd: door een blik die ik deels heb afgelegd vergelijk ik een jeugd waarover ik niks weet, dus de verbeelding van een jeugd, met de herinnering aan die van mij. Door de jongeren denk ik aan de mogelijkheden die zij hier hebben, die ik daardoor ervaar als mogelijkheden die er niet waren toen ik hun leeftijd had, omdat ik ergens anders was. Ik ervaar een kant van mijn eigen verplaatsing.
Met die verplaatsing is ook de betekenis van de stad, van ‘stad’, verschoven. Verlangens zijn plaatsgebonden, ik ben anders gaan verlangen door de steden waar ik kwam en waar ik ging wonen. Het woord had eerst een andere lading.
1. verouderd plek waar je heen gaat om er te winkelen
a in het bijzonder Sneek, Heerenveen
b later ook Emmeloord, Leeuwarden
c als tiener, met de trein Leeuwarden, Utrecht, Amsterdam
d als tiener, op schoolreis Londen, Praag
Lopen door een stad was het ervaren van de mogelijkheid om iets te kopen, de nabijheid van producten. Die mogelijkheid was deels abstract, ik zag ook alles waarvoor noch ik, noch mijn ouders geld hadden. Winkelen was niet het aanschaffen maar het bekijken van spullen: het draaide niet om bezit, maar om de fantasie van bezit. Wat ik tijdens het winkelen deed was me verbeelden wat ik met spullen zou doen, hoe het zou zijn om ze te hebben.
Sommig speelgoed hield ik bij elk bezoek vast zonder het ooit te kopen — het vasthouden was een middel om er beter over te kunnen fantaseren. Toen ik als volwassene op dezelfde manier online steeds naar dezelfde Lego-set zocht om de doos te bekijken, moest mijn vriend van destijds de handeling afmaken, alsof ik zelf niet goed begreep wat ik deed: hij kocht de Lego voor mijn verjaardag.
Joure werd erdoor gedefinieerd dat ‘de winkelstraat’ naar een specifieke straat verwees; het verschil met dorpen bestond erin dat het een lange straat was. Als ik iets verlangde, door een reclame of iemand anders, en het in Joure niet te vinden was, waren steden de belofte dat het ergens fysiek klaarlag. Ook wanneer dat niet zo was: er waren dagen waarop ik talloze winkels opbelde met de vraag of ze iets op voorraad hadden. De belofte hield ook in dat ik erdoor kon worden teleurgesteld.
Naar een stad gaan was een afhankelijkheid. Als kind reed ik met mijn ouders, vooral mijn vader, naar Sneek. In de zomer stonden we op de camping van Urk, zijn geboorteplaats, en reden we op dezelfde manier naar Emmeloord. Ik kwam er niet zelfstandig, niet met vrienden. En de steden waar ik met mijn vader kwam, moesten dichtbij voelen: we begonnen pas naar Leeuwarden te gaan toen hij daar in de fabriek ging werken. Eerder lag het te ver weg om in ons op te komen, en voelde de rit misschien te duur.
De enige stad waar ik als fietser kwam was Heerenveen. Daar ging ik vanaf mijn veertiende naar school, omdat Joure geen gebouw had waar je alle jaren van het vwo kon volgen. Het nam een deel van de sociale functies over: doordat het schoolgebouw een groter gebied bediende, kwamen niet al mijn vrienden meer uit Joure, en werd het onlogisch om er af te spreken.
Die verplaatsing bracht me in de buurt van een treinstation. Heerenveen heeft twee perrons, één naar het noorden, één naar het zuiden: mijn richtingen. Ik treinde zelfstandig naar Leeuwarden, of met vrienden naar Utrecht en Amsterdam als de Kruidvat goedkope dagkaarten verkocht, zo’n twee keer per jaar. De steden die ik bezocht, en vooral de manier waarop ik ze kon bezoeken, zijn telkens een momentopname van mijn middelen: wat er bereikbaar is per fiets, en welk openbaar vervoer je kunt betalen van een krantenwijk.
Met school ging ik op mijn vijftiende naar Londen en op mijn zeventiende naar Praag. Ik heb niet Londen zelf maar delen van Londen bezocht, aaneengeschakeld door busritten, onder toezicht van docenten. In Praag mochten we ‘s avonds zonder begeleiding de metro nemen, wat invloed had op de plekken waar we kwamen: in de hal van een stripclub, voordat we nerveus terugliepen, en in de kelder van een hotel, waar een jazzcafé zat.
De grootste betekenis bleef commercieel, als ik de steden van toen in gedachten oproep bestaan ze uit hun winkels. Wat me van Londen bijbleef was de omvang van de winkels op Oxford Street. Daarbij dacht ik aan de Harrods, maar die ligt aan Brompton Road: mijn geheugen had die plaatsen samengevoegd, alsof een stad niet meer van zulke winkelstraten zou kunnen hebben. De steden die ik bleef bezoeken, of waar ik later kwam wonen, verschillen van de versies in mijn herinnering, de opsommingen aan merken.
2. deels verouderd mentale verzameling winkels
a voor speelgoed Intertoys in Joure, Sneek en Heerenveen, Bart Smit in Sneek, Toys “R” Us in Leeuwarden
b voor videogames Free Record Shop in Sneek en Heerenveen, Dixons in Sneek, MediaMarkt in Leeuwarden
c voor muziek vip Records in Sneek, King Kong Records in Leeuwarden, FAME Megastore in Amsterdam
d voor boeken Binnert Overdiep in Heerenveen, Van der Velde in Sneek en Leeuwarden, De Slegte in Leeuwarden en Amsterdam, American Book Center en Scheltema (Koningsplein) in Amsterdam
3. (ommuurde) plaats ‘met cultuur’
«We zijn in een stad met veel musea.»
«Er is geen filmhuis in deze provinciestad.»
a als tiener, met de bus Drachten, Groningen
b als jongvolwassene, met de Flixbus Parijs
c als twintiger, dertiger, Bazel, Berlijn, Bilbao, Bologna, Düsseldorf, Florence, Hamburg, Keulen, Kopenhagen, Londen, Milaan, München, Parijs, Rome, Wenen, Zürich
Ik ben een paar keer in Drachten geweest, waar de Friese voorronde van Kunstbende werd georganiseerd, een wedstrijd die voor mij een aanloop vormde naar het literaire veld. Van mijn zestiende tot mijn achttiende was Drachten daardoor, één keer per jaar, een stad die ik vanwege een specifieke mogelijkheid bezocht, vergelijkbaar met de mogelijkheden die ik me voorstel bij de fietsende tieners in Amsterdam.
Twee jaar later nam ik met een vriendin de bus naar Parijs. Ze was kunstgeschiedenis gaan studeren, en had op de middelbare mijn interesse in kunst en boeken aangewakkerd, samen met mijn broer. We bezochten musea, gingen naar de Shakespeare and Company.
Langzaam, in een decennium, vond er een verschuiving plaats in de richting van ‘cultuur’. Het soort producten dat ik kocht veranderde, en de manier waarop, en de redenen waarom. Rond mijn achttiende vond ik The Zürau Aphorisms van Franz Kafka bij de American Book Center in Amsterdam, een editie met een voor- en nawoord van Roberto Calasso. Omdat dat boek me dierbaar werd, en ik in Italië was toen Calasso jaren later overleed, kocht ik als aandenken de Italiaanse versie van hetzelfde boek. Als tiener, in Londen, had ik als souvenir een sleutelhanger gekocht van de Big Ben, die ik niet heb bewaard.
Een echte interesse in boeken zou Joure niet kunnen hebben ondersteunen. Het dorp had twee kantoorwinkels die daarnaast ook boeken verkochten, de Read Shop en de Holtrop. Misschien was Holtrop niet de naam van de winkel, maar alleen van de eigenaar. De eerste boeken die ik me goed herinner, kocht ik in Sneek en Heerenveen. Zonder de boekenwinkels daar was ik geen literatuur gaan lezen.
Op dezelfde manier was mijn smaak in films afhankelijk van de plaatsen waar ik kon komen. Ik ben met kinderfeestjes naar de bioscoop in Sneek gegaan; ik zag er Dinosaur en Spy Kids. In Heerenveen ging ik met vrienden naar Pirates of the Carribean, naar Inception. Ik heb in Friesland geen arthouse gezien, dat had hoogstens in Leeuwarden gekund. Toen mijn broer in Groningen woonde en ik daar kon blijven slapen, zag ik A torinói ló van Béla Tarr (‘Een grootse stormwind en de weigering van een mishandeld paard om nog te werken of te eten luiden het einde in van een arme boer en zijn dochter’). Toen ik in Utrecht studeerde, begon ik daar ook in mijn eentje naar het filmhuis te gaan.
De bioscopen die ik bezocht vormen opnieuw een reeks momentopnames waaruit ik verplaatsingen aflees. Ik woonde een paar jaar in de buurt van het filmmuseum in Amsterdam, waar ik Sátántangó ‘in het echt’ kon zien, in plaats van op mijn laptop. Ik zag Past Lives tijdens een weekend in Berlijn, omdat het warm was, en bioscopen vaak goed worden verkoeld; ik keek The Brutalist in de Barbican in Londen, omdat zo’n brutalistisch gebouw me ‘toepasselijk’ leek, en ik kon blijven slapen bij vrienden in de buurt. De jongen die ik was zou moeten vragen hoe ik aan vrienden in Londen kom, en het antwoord zou lang zijn. Als ik mezelf aan mezelf zou willen uitleggen, moet ik ook vertellen over de manieren waarop de grenzen van je leefomgeving — geografisch, financieel, sociaal — de omtrek vormen van je voorstellingsvermogen. Van dat vermogen hangt af wat je kunt verlangen, dus wie je kunt willen zijn. Om ergens over te willen leren, of iets leuk te willen gaan vinden, moet het zich al in je nabijheid begeven. Er is geen smaak die zonder blootstelling ontstaat, zonder de kale mogelijkheid om iets te ervaren, en omgekeerd is soms de afwijzing van een bepaalde smaak gewoon een verdediging: als je ergens niet naar binnen wil, kunnen ze je ook niet buitensluiten.
Door een boek van de regisseur Paul Schrader vermoed ik dat mijn filmsmaak geen absoluut nieuwe verworvenheid is, maar in het verlengde van mijn kerkgang ligt. Ik houd van trage films, er hoeft niks te gebeuren, en Schrader vraagt: ‘Why do we take it? The boredom.’ Hij maakt een vergelijking met een kerkdienst. ‘One doesn’t leave a church service after half an hour because it’s boring.’Schrader omschrijft het als een will to boredom, een verlangen om saaiheid op te zoeken en te doorstaan, met een soort trots die ik me ook van mijn eigen kerkgang herinner. Misschien kwamen films en musea op de plaats die de kerk openliet toen ik er niet meer kwam.
Winkelen werd beschouwen. Ik kijk naar kunstwerken zoals ik keek naar producten, om erover te fantaseren. Niet de handeling is veranderd maar het voorwerp; het grootste verschil is dat het bij kunst de bedoeling is. Ik kijk om meer te kunnen waarnemen, om mijn verbeelding ruimer te maken, om anders te kunnen verlangen. Zoals steden werden samengevat door winkelmerken, vallen ze nu samen met musea. Als ik een week of weekend weg ga, kies ik een bestemming aan de hand van tijdelijke exposities.
dorp (geen afbreking)
zelfstandig naamwoord, het, dorpen
1230–1231 ‘akker, hoeve, dorp’ ~ Latijn trabs [balk, dak, huis],
Grieks teramnon [huis]
1. niet algemeen oord waar vrienden op fietsafstand wonen
«Hij neemt de trein om een vriend te zien,
ze wonen in verschillende steden.»
«Dit is een gezellige wijk, het voelt net een dorp.»
Toen ik jong was betekende ‘stad’ ergens anders. Ik heb achttien jaar in een vlecke gewoond, vier daarvan fietste ik dagelijks naar een nabije stad. Daarna ging ik in steden leven. Er is een dorp waar ik soms kom vanwege een goede vriend. De enige andere momenten waarop ik niet in een stad ben, zit ik in een vliegtuig of een trein.¶
Essay
Vijf foto’s
Poëzie
Holtes
Essay
Terra Nova
Poëzie
Ruimte voor binnenkomers & Voordat het iets werd
Poëzie
kleingelovig gebed voor de palmgracht
Verhaal
Een walvissenlijf op de kade van de Seine
Essay
Het meisje, het huis en de stad
Verhaal
De blocnote van Yusuf Ramazan
Essay
Een zinkende stad — water
Poëzie
Onderstroom
Verhaal
Dode armen, een situatie
Beeld
Le Jardin du Luxembourg – Séeberger
Polarisatie, oorlog en samenleven
Qantar, of de binnenkant van mijn jas
Essay
Theodor Herzls theater van de werkelijkheid
Verhaal
Een apocalyps in het klein
Poëzie
Andere kamers
Surinaamse dagen
De bureaucratie van de fondsverstrekker
Verhaal