Woe to those who suddenly discover historical time unprepared — Czesław Miłosz

In het begin van het jaar 2022 schreef ik, thuis in Amsterdam, met mijn telefoon in mijn ene hand en een pen in de andere, op een gele post-it, in het Russisch: Noerlan. Zijn moeder is in orde. Daarna typte ik een bericht aan mijn nicht, die nog maar net vertrokken was uit Almaty, zo vlak na de feestdagen, terug naar haar studie in het buitenland, om haar te laten weten dat haar ouders — mijn tante en oom — in orde waren, en of ze aan Noerlan kon door­geven dat hij zich geen zorgen hoefde te maken om zijn ouders. Ook deze Noerlan was in het buitenland en kon, net als alle andere mensen buiten de landsgrenzen van Kazachstan, nauwelijks contact meer krijgen met het thuisfront. De regering had het internet in met name de grootste stad Almaty platgelegd en het was gissen wat zich daar precies voltrok.
Mijn tante was de enige die ik kon bereiken op de oude vaste lijn. Ik kreeg een net iets andere versie te horen van hoe het met haar ging, zonder dat ze van die discrepantie sjoege nam. Op de achtergrond leek ik een constant ritmisch gedonder te horen en haar stem was verstoken van de daarin gewoonlijk aanwezige zangerigheid, alsof ze met moeite door een zware hoofdpijn heen sprak. Nog eens vroeg ze me haar dochter te zeggen dat ze zich absoluut geen zorgen hoefde te maken, alles was in orde. Of ze genoeg eten hadden? Het is net oud en nieuw geweest, ik krijg de koelkast nauwelijks dicht. Mijn nicht schreef terug: ik ben zo opgelucht! Ze had haar ouders al een aantal dagen proberen te bereiken, maar dat was niet gelukt. Ze hoopte dat ze binnen zouden blijven, waarop ik zweeg, want mijn tante had aan mij toegegeven dat mijn oom toch de straat op was gegaan om zijn bedrijf te controleren. Op straat, waar ze mensen zomaar neerschoten. Mijn neef woonde midden in de vuurlinie en hem was op het hart gedrukt niet eens naar buiten te kijken, voor het geval er een kogel zou afdwalen. En zo ging dit een aantal dagen door, probeerde ik manieren te vinden om de blokkade te omzeilen en verstuurde en ontving ik via omwegen berichten. Alles is in orde, we zitten thuis, zij zitten thuis, nee, we zullen niet in de buurt van de ramen komen.
De beelden die mij, ons, ondertussen wel bereikten, van de historische gebeurtenissen die al snel de benaming Qandy Qantar, oftewel Bloedige Januari, kregen, wekten uiteraard niet de indruk dat alles in orde was. Online zag ik vrienden en kennissen instorten, woedende en wanhopige berichten posten. De meme van de hond met de mok in een brandend huis ging rond, bovenschrift: my parents in Almaty. Terwijl het internet eraf lag bekeek ik foto’s en korrelige beelden op internationale nieuwsmedia van in het zwart geklede schutters die door de mij zo vertrouwde straten liepen, boomrijke lanen waar de gedachte aan vuurwapens nog nooit in me was opgekomen. Ik zag het uitgebrande stadhuis van Almaty aan het Nieuwe Plein, om de hoek woonden mijn tante en oom, talloze malen hebben we van de helling voor het gebouw gesleed. Ik zag een witte banner die door tien­tallen mensen werd gedragen, in de nachtelijke mist van het Nieuwe Plein. Op de achtergrond het beeld van de beroemde Scythische strijder op zijn metershoge sokkel, die ik ooit, in levenden lijve, op 16 december 1996, de vijfde onafhankelijkheidsdag van de republiek Kazachstan, feestelijk onthuld had zien worden. Op de banner stond in zwarte blokletters, in het Kazachs: NIET SCHIETEN WIJ ZIJN GEEN TERRORISTEN, WIJ ZIJN GEWONE BURGERS.

Meermaals heb ik de geschiedenis door de regelmaat van kalenderdagen heen zien breken; achteraf bleek zij zich daar altijd al op te houden. Maar zat zij ook in mijn mond? De stand van mijn kaken, stuurde zij mijn tong aan? Waarom is mijn vadertaal het Russisch? Het is beter daar niet al te veel vragen over te stellen. Wat feiten dan: mijn overgrootmoeder, ook die kreeg al de Russische taal te leren, in Tomsk, in West-Siberië, ongeveer tussen Krasnojarsk en Novosibirsk in, in ieder geval was het ver weg van haar thuis: het noorden van Kazachstan. Het bood haar de kans onderwijs te krijgen, zoals ook haar dochters dat zouden hebben. Het redde haar van de genocidale hongersnood van de vroege jaren dertig, georkestreerd vanuit Moskou. Ook mijn overgrootvader redde zichzelf, en zijn naasten, dankzij zijn kennis van de Russische taal. Zijn zij ontkomen doordat zij met hun onderdrukker konden onderhandelen, doordat zij hun onderdrukker beter kenden omdat ze zijn taal vloeiend spraken? Waren zij slim, probeerden ze simpelweg te blijven leven? Of waren zij, en hun voorouders, te loyaal aan tsaristisch Rusland, te optimistisch over een communistische belofte, ondanks de bolsjewistische executielijsten waarop de namen van sommigen van hen stonden, werkten zij mee aan hun emancipatie, een eufemisme voor russificatie, waarvan hun nazaten zich juist proberen te ontdoen? Toch heb ik, nazaat, nog altijd dat suffix aan mijn naam hangen, -ev, dat eigenlijk -eva moet zijn, corresponderend met mijn sekse, maar de Nederlandse bureaucratie stond niet toe dat de achternaam van het kind afwijkt van die van de ouder. Dus zit ik met een achternaam waar verschillende overheden de hand in hebben gehad. 
Wat als de loop der dingen niet onder­broken was door Russische inmenging (inmenging, hahaha!)? Dat alles is het domein van fictie geworden, maar als ik de vraag alleen betreffende mijn achternaam stel — dat was dan de voornaam van mijn vader geweest met als suffix -qyzy, oftewel ‘dochter van’.
Een naam met daaraan vast een mens die ik nooit zal kennen, een mens bovendien die geen Russisch zou spreken, maar vloeiend in plaats van hakkelend Kazachs en dus met een ander gelaat, kaken die misschien niet klemmen. Die mens laat ik voor wat ze is, een verzinsel, een leugen. Ik spreek Nederlands immers, met het Russisch als de binnenzijde van een talige jas. 
Je hebt van die jassen die je ook binnenstebuiten kunt dragen zonder dat er een hinderlijke zoom of een ontsierend label te zien is — dezelfde jas staat je compleet anders. Ik hoef niemand de binnenkant te laten zien, hoef die niet eens te gebruiken als buitenkant. Altijd heb ik het Nederlands tot mijn beschikking om mij fris en zonder geschiedenis aan de wereld voor te kunnen doen. Wanneer ik in Nederland woonde, was het Russisch voor mij als een — niet onaangenaam — geheim, iets wat ik maar soms hoefde te tonen, wat nooit noodzakelijk was. Een taal die weliswaar vooral door mij gebruikt werd om met de ene helft van de familie te spreken, maar die ook toegang gaf tot een grote, andere, literaire, humorvolle, magische wereld. Ergens veranderde dat, mijn verhouding tot de Russische taal. Toen ik erover na ging denken, zag ik het stiksel van de binnenkant van mijn jas, dat daar al die tijd al had gezeten, dat ik heus eerder had gezien.

268 mensen werden in die eerste paar dagen van januari vermoord. In hun auto’s, op straat, zich haastend naar een apotheek voor medicatie voor hun kind omdat ze een nieuwe, andersoortige lockdown vreesden. Door wie? Ook deze regering rekende op vergetelheid boven gerechtigheid. Maar in plaats van vergetelheid ontwaakten bij de gewone burgers de monsters van het verleden weer uit hun winterslaap. Verscheidene keren, in de loop van een eeuw, waren ze zo collectief in opstand gekomen en haast elke keer bekochten ze dat met de dood, met vermissing, arrestatie en mishandeling; democratische hervormingen bleven uit. 
Op 2 januari 2022 waren oliewerkers in Zjanaozen, in het westen van Kazachstan, waar de vorige opstand op 16 december 2011, de twintigste onafhankelijkheidsdag, was beslecht door een overheid die mensen doodschoot, wederom aan een protest begonnen, ditmaal tegen de verhoging van de gasprijs. Dit protest sloeg over naar alle delen van het land, culminerend op 4 januari: duizenden mensen gingen in de grootste stad van het land, Almaty, de straat op. Een ogenblik was ik hoopvol: gloorde het aanbreken van een rechtvaardiger samenleving? De regering gedroeg zich als een hond aan de ketting van Rusland. Het internet werd platgelegd, de politie werd tegen de eigen burgers ingezet en te midden van de chaos kwam het bericht dat Russische troepen zouden worden ingevlogen om de ‘orde te herstellen’ — dertig jaar en drie weken na de onafhankelijkheid. Ik voelde een diepe moedeloosheid over me neerdalen, alsof eeuwen van Russische bemoeienis en onderdrukking op mij persoonlijk drukten — ze zullen nooit weg gaan. Ik had pijn, hoofdpijn, pijn van krampachtig mijn telefoon vasthouden — en al die tijd was mijn lichaam niet in gevaar. Het Almaty dat ik kende was er misschien niet meer, de ervaring van de mensen in de stad voor eeuwig een breuk met de ervaring van de mensen die het van buiten moesten aanschouwen.
Hoop en wanhoop — het infame duo in wier draaikolk degenen terechtkomen voor wie het sociale weefsel is gescheurd. Waarom was met name het bericht over de Russische troepen het moment waarop ik werkelijk begon te wanhopen? De angst weer terug bij af — bezet door Rusland — te zijn? En: waarom sprak ik Russisch? Wat was die taal voor een gegeven?

Er was een tijd in mijn leven, midden jaren negentig, dat de letter r me het zweet deed uitbreken. Het betrof specifiek de uitspraak van de rollende r, die vloeiend van het topje van je tong hoort te springen, maar die ik, wat ik ook deed, niet daarnaartoe verplaatst kreeg, zo diep bleef hij achter in mijn keel steken, grommend en gorgelend. Gezien mijn achternaam, die ik minstens één keer, en met pech meerdere malen per dag hardop moest uitspreken in de klas, op mijn nieuwe school in Almaty, voelde ik een grote noodzaak iets aan mijn uitspraak te doen. Twee aan twee zaten we in klaslokalen waar, in plaats van een al dan niet overleden leider uit Moskou, nu, na de onafhankelijkheid, een groot portret van Abai hing, een wat gezette man met een sikje die streng doch welwillend toekeek, met een chapan aan en een traditioneel rond en plat hoedje op zijn hoofd. De negentiende-eeuwse dichter, filosoof, vertaler van Goethe en Lord Byron, bron van trots in het nieuwe onafhankelijke Kazachstan, ondanks zijn verering van de Russische cultuur. Een autoriteit misschien net niet zo hoog als God, maar toch zeker ver verheven boven de leerkrachten, die zich in de klas opstelden als gezanten van Abai, of van God.
Het moment dat ik het meest vreesde was de schoolregel dat als je een vraag gesteld werd, of wanneer ieders aanwezigheid werd gecontroleerd, je recht naast je tafeltje moest gaan staan en dan je naam hardop moest zeggen. Iedere keer als ik met een Nederlandse r aan mijn achternaam begon, hoorde ik onderdrukt gegrinnik en gegiechel, dat uitmondde in onverholen gelach als ik ook nog eens de a aan het einde vergat en ik mezelf onbedoeld tot het mannelijk geslacht rekende. Mijn oplossing was om mijn naam mompelend uit te spreken, alsof het mijn naam was waarvoor ik me schaamde. In het Russisch is er een woord voor dit gebrek: kartavy. In het Nederlands zou je dit waarschijnlijk vertalen als rotacisme, oftewel het onvermogen de r uit te spreken, maar de betekenis van kartavy behelst niet alleen gevoelsmatig falen, het is ook volgens het woordenboek een ‘onjuiste, onzuivere manier’ om de r (of de l) uit te spreken. Achter in de keel, als een opborrelend putdeksel: fout. Voor in de mond, als een fris klaterend beekje: correct. 
Tijdens een zomervakantie, de periode waarin je je voorneemt getransformeerd, liefst onherkenbaar, terug te keren naar school, besloot ik dat het genoeg geweest was en dat ik een logopedische doorbraak moest forceren. Het meisje dat bij mijn grootouders inwoonde om het huishouden te doen, en daarnaast een aantal keer per week naar haar opleiding in de stad ging, was zo geduldig om bij elke gelegenheid de rollende r met me te oefenen. Ik keek in haar brede mond vol witte tanden waar ze me de positie van de tong tegen de tanden voordeed en moeiteloos r’en de lucht in wierp. Elke nacht, wanneer niemand me in de gaten had, oefende ik door — totdat uit het geslis en gegrom een keer onmiskenbaar een luchtige r sprong. Gelukzalig besefte ik dat mijn leven als een kartavy mens achter me lag, ik was aangekomen bij de heilige graal van zuiver Russisch. Want hoe ‘accentlozer’ je Russisch, hoe ‘beschaafder’ je als mens was. Was ik nu ten volle onderdeel van de door mij zo geliefde Russische spraak, retsj, waarin, zoals Joseph Brodsky schreef, ook het woord rivier (reka), en daarmee de tijd, zit vervat?
Een grote, machtige stroom van miljoenen sprekers en de, zelfbenoemde, beste literatuur ter wereld. Ik wist toen nog niet dat Brodsky zelf ook een kartavy mens was, met een prachtige, raspende r, zoals te horen is in zijn vastgelegde voordracht van het gedicht ‘Nature Morte’ op Poetry International in 1989. Zijn aardse r’en, en alleen in de titel zitten er al twee — ik moet een vroege twintiger zijn geweest toen ik die voor het eerst hoorde — zullen me ongeloof hebben bezorgdNeem dit couplet:

Это январь. Зима
Согласно календарю.
Когда опротивеет тьма.
тогда я заговорю.

De woorden januari (janvar), kalender (kalendarjoe), weerzinwekkend (oprotive’jet), zal spreken (zagovorjoe), daarin spreekt Brodsky, met zijn hypnotiserende dictie, die r’en als weerhaken uit. Weerhaken die herinneren aan een imperfecte wereld (spullen en mensen omringen ons, luidt de openingszin), als het foutje in het tapijt dat wevers maakten als teken dat ze niet met Allah wedijverden.

Dit is januari. Winter.
In overeenstemming met de kalender.
Wanneer ik genoeg heb van de duisternis 
dan pas zal ik spreken.

Wie liet er iets van zich horen, die januari? Oekraïense bekenden, die wisten hoe ik me voelde, hoe we ons voelden. Op mijn dagelijkse wandeling door het Westerpark zocht ik onwillekeurig naar Kazachse gezichten, maar ik zag slechts mensen die het naar hun zin hadden, met hun meeneemkoffie, sportkleding, rashonden met winterjasjes aan. Kon ik ze hun geluk kwalijk nemen? Misschien niet, maar ik deed het wel. Meer herinneringen aan de jaren negentig kwamen boven, waarvan ik een groot deel in Almaty had gewoond, herinneringen aan het ongemak dat ik voelde wanneer ik terugkeerde in Nederland. Een plek vol gelukkige, onverschillige mensen, die hun levens leidden met het vertrouwen dat zowel hun geluk als hun pijn altijd zou worden erkend. Niemand stond op straat vanaf een kartonnetje pakjes sap of sigaretten te verkopen. Eenieder voor wie het leven buiten het Westen geen abstractie is, gaat vroeg of laat door dat ongemak, die woede heen. Czesław Miłosz, gevlucht voor meerdere oorlogen, schreef over zijn eerste confrontatie met Parijs dat die stad in haar ongeschondenheid woede bij hem opriep. Over de Parijzenaars, en bij extensie westerlingen, schreef hij:

All that collective wealth appeared to them as a natural gift. They were proving the rule: let not thy left hand know what thy right hand doeth.

Die rechterhand die gebruikt wordt voor uitbuiting en onderdrukking terwijl de linkerhand een boek openslaat, een glas wijn in de hand. Ja, natuurlijk kende ik die zelfgenoegzame discrepantie al, was vaker bij terugkomst in Nederland doordrongen geraakt van een ingewikkeld mengsel van haat, minderwaardigheid, bij de aanblik van de keurige auto’s, bloemrijke voortuinen, regelmatige stoepen, de geur van wasmiddel die van de roze en blauwe shirts van de mensen kwam. En ook tijdens die januari werden er gewoonweg schouders opgehaald.

Een herinnering is als een vlo, nooit alleen, en voor je het weet word je besprongen door van alles en nog wat dat je ongemak bezorgt. Na die zomer bood mijn nu vloeiende uitspraak van het Russisch me enige bescherming tegen mijn algehele anders-zijn, maar wat me |ook beschermde is dat mijn moeder, de enige met blond haar, door alle kinderen van de klas de mooiste werd gevonden. Dat vervulde me met trots, maar ook toen al met enige vertwijfeling— hoe kon je je eigen moeder, die ieder kind het mooist diende te vinden, zo verloochenen? Ikzelf was niet blond, had me in Nederland af en toe geschaamd voor mijn uiterlijk wanneer dat werd bespot, had me vruchteloos verdedigd tegen het racistische standaardrepertoire, maar was, zelfs nu ik in een land was vol mensen waar ik uiterlijk op leek, er alsnog op beducht mijn donkere knieën en ellebogen te schrobben, wanneer die in de warme maanden uit mijn schooluniform staken, om niet te bruin te lijken. ‘Loepzuiver’ Russisch bleek een koppel­verkoop: echt zuiver ben je als je ook Slavisch wit bent, met rode appelwangen en ronde ogen. Zoals Nastenka in Morozko, de sprookjesfilm waarin het brave meisje Nastenka, gespeeld door Natalia Sedykh, door haar boze stiefmoeder midden in de winter het huis uit wordt gezet en in het besneeuwde woud wordt gered door Vadertje Vorst — een film uit 1964 die ook na de onafhankelijkheid nog elke oud en nieuw werd uitgezonden. Nastenka’s uiterlijk, zoals Natalia Vodianova’s uiterlijk, zoals Joelia Navalnaja’s uiterlijk — het uiterlijk dat tot op heden bedoeld wordt wanneer er in Russische advertenties staat: alleen reageren op deze woning als u een Slavische verschijning heeft. Dus ook al had ik mijn r geperfectioneerd, alsnog zou ik het afleggen tegen alle lispelende Nastenka’s.  Een keer stond Morozko weer op en mijn vader werd boos: het moest eens afgelopen zijn, dat ze elke winter die onzin bleven uitzenden. De eerste keer dat een volwassen mens tegen me schreeuwde, was in het Russisch, in Moskou. De conciërge van het flatgebouw waar mijn ouders vrienden gingen opzoeken, stak een tirade af. Waarom? Nu denk ik, het was vanwege het uiterlijk van mijn vader en mij. Maar zeker weten doe je het niet.

Een van de vrienden die wat van zich lieten horen, Darya Tsymbalyuk, schreef het volgende over haar verhouding tot de Russische taal na 24 februari 2022:

It is from my body that I have been learning about my changing relationship with the Russian language. It was through an inability to bring myself to speak in Russian that I realised that this language had died for me, that it had died within me. It happened to my mother, too. I grew up speaking both Ukrainian and Russian, but what is a mother tongue, if your mother declares it dead? … Coming up against the silence of the dead Russian language inside my body, I stumble, I pause. From my body, I also learn that an unexpected sound of Russian in public spaces abroad now means tension: in my back, in my toes, in my shoulders.

Nu hebben wij een historische onderdrukker en een taal gemeen, maar uiteraard ondervind ik het bij lange na niet zo aan den lijve als Darya dat doet, of als mijn familie dat deed. Maar toch, ervan doordrongen te raken hoeveel tijd ik had verspild met het oefenen van een perfecte r, daar kwam ik precies door die lichamelijke sensaties, ingegeven door die gebeurtenissen van Bloedige Januari, pas achter. Overigens zat ik niet op een Russischtalige maar op een nieuw opgerichte, Kazachse school. Kazachs sprak ik lang niet zo vloeiend als Russisch. Al werd er nog volop Russisch gesproken, door kinderen onderling in de eerste plaats, en stond ook Russische literatuur op het programma. Dat was mijn lievelingsvak, ik wilde niets liever dan de hele Russische bibliotheek lezen. Mijn grootouders hadden de volledige serie van de Bibliotheek van Wereldliteratuur voor Kinderen en de Bibliotheek van Wereldliteratuur — honderden boeken met dezelfde ruggen in verschillende kleuren stonden achter de glazen schuifdeuren van de boekenkasten. Bij elke gelegenheid die ik had, ging ik eindeloos langs die nog steeds vertrouwde ruggen, het ene logo Pegasus boven een abstracte wereldbol, het andere een cyrillische L met een krul als een apenstaartje, en ik voelde een grote opwinding als ik iets nieuws ontdekte dat me aanstond, sprookjes die begonnen met de woorden v davnije vremena (‘er was eens…’). Kazachs daarentegen vond ik tergend, saai, onaantrekkelijk; een taal van het platteland, niet van de stad; een taal die niet modern was. Dat dit niet mijn persoonlijke mening was, maar het resultaat van een uiterst succesvol proces van russificatie, begon ik geleidelijk te beseffen. Destijds vond ik het onbegrijpelijk dat ik niet naar de Russischtalige school gestuurd was — wat moest ik met wiskunde, aardrijks­kunde, geschiedenis in het Kazachs? Destijds had ik geen weet van de terreur, van de fusillade van haast alle schrijvers, dichters, intellectuelen die plaats moesten maken voor het Russische. Elke Kazach heeft Tolstoj en Dostojevski gelezen, maar de almanak van de eigen literatuur is in vergelijking daarmee maar een dunne band. Het is makkelijk jouw literatuur uit te roepen tot de grootste ter wereld, verzuchtte een vriend, als je de rest simpelweg uitroeit. Ja, Brodsky schreef over dat wonder van de literatuur, maar wat schreef hij over Oekraïense literatuur? En over de Kazachse? Met afgrijzen stel ik me zijn smalen voor. Mijn grootouders stonden erop dat al hun kleinkinderen zich de taal weer eigen zouden maken. Ik hield alleen van het Kazachs als het gezongen werd — dus dat deden mijn grootouders veelvuldig. Twee lievelingsliedjes had ik, een gecomponeerd door mijn grootvader zelf, waarvan ik de woorden, van de dichter Tumanbai Moldagaliev, maar nauwelijks snapte, behalve de verzuchting, ai duniai: ach, wereld. Mijn groot­vader op de piano, mijn oma zingend ernaast, ja, hier hoorde ik bij. Mijn andere lievelingslied was van Abai, ‘Het zwart van mijn ogen’, een immens populair lied. Wanneer de legendarische Kazachse zangeres Roza Rymbajeva zingt jılayın, jırlayın — laat me huilen, laat me zingen — dan doet het publiek dat met haar mee. Het waren die liedjes die me ertoe aanzetten Kazachs te leren en te achterhalen wat er werd gezongen.

Terwijl ik mijn familie in Almaty probeerde te bereiken, was mijn andere tante ondertussen gestrand in Astana, waar mijn oma— in haar werkende leven docent Russische taal en literatuur — woont. Ook zij zaten nog ruim in de nieuwjaarskliekjes, en bovendien was januari toch een maand om aan de gezondheid te denken. Het internet was ook daar grotendeels geblokkeerd, dus ze konden niets kopen. Bij de pinautomaten stonden enorme rijen en kon je maximaal twintig dollar per keer pinnen. Maar verder was alles rustig, maak je geen zorgen, zeiden ze. Wat vond je trouwens van mijn feest­outfit? vroeg mijn tante. Ja, zei ik, prachtig, dat ik mocht hopen haar genen te hebben zodat ik er over dertig jaar ook zo goed uitzie. Ze maakte een instemmend geluid. Op de achtergrond hoorde ik wat gemurmel. O, zei mijn tante, je oma wil ook graag een compliment! Äzhe, zei ik, een regelrechte filmster! Ze lachte omdat ze zichzelf precies zo zou omschrijven en ze er de persoon niet naar is een compliment met valse bescheidenheid af te ketsen. In het park bleef ik ondertussen zoeken naar een Kazachs gezicht in de menigte, een persoon die ik zou kunnen aanklampen: ik weet waar jij doorheen gaat! In de wanhoop zelf ligt het antwoord om haar te overwinnen besloten, zoals ook fysieke pijn actie vereist. Met andere lot- of bondgenoten werd een kleine solidariteitsactie op touw gezet, appels werden verzameld om neer te leggen, het symbool van het zwaar getroffen Almaty. Met een stuk of dertig, veertig mensen stonden we op de Koekamp in Den Haag.Het Kazachse volkslied werd gezongen — iets waar ik me in eerste instantie tegen verzette, net zoals ik op school in Almaty nooit meezong, met de toen nog andere tekst, omdat ik als ‘westerling’ nu eenmaal neerkeek op zulk nationalisme. Maar nu zong ik toch mee — het is een prachtig lied — en ik voelde, voor het eerst in weken, de wanhoop iets oplossen. Ik zag de opluchting bij andere, onbekende maar vertrouwde, gezichten in de groep. Ik hakkelde, ik miste hele letter­grepen, maar bij tijd en wijle kwam het Kazachs toch vloeiend mijn mond uit. Wat een zachte klanken, een raspende r. Er werd collectief een gedicht van de Kazachse dichter Mūqağali Maqataev gereciteerd, ‘Ösh baqitim’ — mijn drie vreugdes. Op het geprinte A4’tje was ook een Engelse vertaling afgedrukt:

My first and foremost joy is my People,
With them I share my gold ore of thought.
If they are with me, my life is not in vain, 
My value becomes bigger than gold!

As for my second joy, that is my Language,
With my language I can break a stone.
At times, when the world has let me down, 
My sacred language has kept me going.

I have a third joy as well — 
that is my Homeland, 
If they ask me who is my god, 
I would tell them — my homeland, 
Are you dying, is your fire out? 
Come and take the warmth from me, without hesitation.

Build a house, grow, prosper, flourish, 
Bring us many grandchildren and 
great-grandchildren, 
Remember, 
Do not expect any good, 
If you ask me for a bullet, not the fire.

My three equal joys lay in my hands,
(Will they make me so happy!)
Three sun rays spilling from my sky,
Atyrau, Altai, Arka, till Alatau!!!﹡

Om privacyredenen is de naam van Noerlan gefingeerd.
﹡ Vertaald door Haider Timur en Laura Berdiqoja(eva)

Fabienne Rachmadiev (1985) schrijft essays en fictie. Over kunst schrijft ze voor o.a. De Groene Amsterdammer, Metropolis M en De Witte Raaf.

Meer van deze auteur