Laat in de moderniteit, in 1922, hetzelfde jaar dat lord (toen nog sir) Frederick Lugard, de eerste gouverneur-generaal van ­Nigeria, zijn studie The Dual Mandate in British Tropical ­Africa publiceerde, verscheen van de Amerikaanse, in Parijs gevestigde schrijver Gertrude Stein een minstens zo intrigerend boek, een verzameling teksten – verhalen, portretten, beschrijvingen van plaatsen, cryptische korte toneelspelen – getiteld Geography and Plays.

Waar Lugard in zijn boek achteruit kijkt, naar een eeuw Britse globalisering, kijkt Stein vooruit naar een geheel nieuw soort geografie. ­Lugard verdedigt de Britse koloniale roof door Afrikanen als simpele, kinderlijke zielen te schetsen, aan wie het vruchtgebruik van de natuurlijke bronnen in eigen land niet kan worden toevertrouwd; Stein zal een vaak simpel ogend taalregister gebruiken als bron voor de meest radicale, geavanceerde literatuur van haar tijd. Voor Lugard is het ‘the genius of our race to colonise, to trade, and to govern’; Stein zal een totaal ander genie-­concept ontwikkelen, zonder centrum en in een open uitwisseling met de omgeving, een genie dat pas genie is wanneer het tegelijk kan spreken en luisteren. Bij Lugard bereikt het Empire zijn zonsondergang; bij Stein vangt Amerika aan met het maken van een nieuwe wereld.

Ik hou meer van Steins werk dan van dat van de meesten van haar tijdgenoten. Eliot is me te conservatief, Pounds epische machismo staat me tegen, Joyce’ overladen woordslimheid amuseert me, maar grijpt me niet. Stein heeft daarentegen vaart, flair, humor. En de nieuwe wereld is bij haar niet iets dat met geweld bewerkstelligd moet worden. De nieuwe wereld is er al. Zij vindt een utopie binnen het schrijven zelf. Haar tekst maakt het eigene voelbaar van een persoon, een interieur, een landschap; het plezier van een maaltijd, een onverwacht inzicht; taal, seks, leven, denken. Stein neemt je geheel op in haar vertelstroom.

Niet dat er geen breekpunten zijn. Helemaal aan het begin van Geography and Plays staat ‘Ada’, een portret van haar geliefde, Alice Toklas. Het korte portret (drie pagina’s) heeft twee pagina’s nodig om voornamelijk door te zagen over de mannen in Ada’s familie. Ada zorgt voor haar vader en broer, maar besluit halverwege de tekst dat ze weg wil, en tegen de zin van haar vader vertrekt ze. Wel blijven zij ‘tender letters’ uitwisselen. Pas in de laatste alinea is Ada helemaal gelukkig, kan ze vrijuit leven, liefhebben en verhalen vertellen, en is ze ‘happier in living than any one else who ever could, who was, who is, who ever will be living’. Direct hierop volgt ‘Miss Furr and Miss Skeene’, een portret van een lesbisch stel, kennissen van Stein. Mrs. Furr vertrekt bij Mr. Furr om met Mrs. Skeene te kunnen leven – ‘they were both gay there’, bevestigt de tekst in uitbundige herhalingen – mogelijk het eerste literaire gebruik van ‘gay’ in queerverband.

Na deze breuken met de patriarchale orde betreedt het boek een paradijs van beschrijving en spel. Eigenzinnige portretten, landschappen en toneelspelen (plays) volgen elkaar op in een taal die vaak tegelijk zinnelijk en abstract is, lichamelijk en onbegrijpelijk, bijna naïef simpel van register en uiterst complex van structuur, en door de vele herhalingen op een vreemde manier zowel gebeurtenisloos als zeer dynamisch. Een willekeurig gekozen fragment uit ‘France’:

Cage no lion, not to cage a lion is not dirty, it is not even merciless, it is not malodorous, it is not virtue.

To surround a giraffe, what does that mean. To surround a mixture, that means something.

Solid, what is solid, is more solid than everything, it is not doubtful because there is no necessity.

Zo was Frankrijk nog niet beschreven! De onderwerpen van Steins teksten bestrijken een spectrum van individuele portretten, van beschrijvingen van plekken tot landschappen en groepsportretten (een ‘play’ bij Stein is vaak een portret van een groep personages, die bij elkaar een soort ‘landschap’ vormen). Ze blijft in haar onderwerpkeuze dicht bij de bourgeois wereld waar ze vandaan komt: overal interieurs met altijd goed gedekte tafels vol eten. Misschien zijn dit háár ‘tender letters’ aan haar achtergrond. Dezelfde comfortabele huiskamers, maar bezien door radicale ogen, teder teruggestuurd als verbijsterende portretten. De breuk zit aan tafel, neemt deel aan het feestelijke samenzijn, werkt het metropolitaanse bourgeois bestaan van binnenuit open.



En de wereld komt binnen. In haar boek Du Bois’s Telegram: ­Literary Resistance and State Containment wijst dichter ­Juliana Spahr op een inzicht dat ze opdeed door Stein te onderwijzen aan haar studenten op Hawaii. Hoewel Steins werk als moeilijk geldt, bleek dat deze studenten met het boek dat Spahr onderwijst, Tender Buttons, verwantschap voelen. Zij lezen Steins idiolect bijvoorbeeld als een soort creooltaal, zij het geen creools van de periferie, maar van de metropool. Spahr concludeert dat via deze omweg Steins stijl net zo goed te begrijpen is als een respons op koloniale cultuur. Haar schrijven registreert de veranderingen in een wereld die terug begint te praten tegen het centrum, en dat centrum begint te verdwijnen. De periferie treedt het interieur binnen.

We hoeven overigens niet te doen alsof Stein een politieke radicaal was – ze lijkt sociaal-economisch gezien eerder conservatief of zelfs ­apolitiek. Wel neemt ze de nieuwe globalisering scherp waar, en ziet ze een wereld opkomen zonder een centrum zoals het Britse imperium dat was. In haar tweede autobiografie, Everybody’s Autobiography, zal zij nadenken over deze nieuwe wereld, het meest veelomvattende landschap: de situatie van een aarde ‘all covered over with every one there is really no relation between any one’. Stein roemt in dit boek de detective als het enige leesbare genre van haar tijd, omdat daarin de centrale figuur dood begint, waardoor er in het ensemble feitelijk geen geprivilegieerde verhoudingen meer bestaan. Een genre zonder centrum voor een wereld zonder ­centrum.

Echt centrumloos is de geografie van de nieuwe wereldorde natuurlijk niet, en niet toevallig is Stein de auteur die bij uitstek nadenkt over wat Amerikaanzijn betekent (zie bijvoorbeeld haar vroege, gigantische roman The Making of Americans). Zo zal in de loop van Geography and Plays de wereldoorlog sporen nalaten en treedt Amerika langzaamaan op de voorgrond. Maar de VS is geen Empire Britse stijl: het land zal in de twintigste eeuw meer gaan heersen via (afgedwongen) handelsverdragen, neoliberalisme en de promotie van ‘democratie’ dan via Lugardiaanse gouverneurs en indirect rule. Steins boek eindigt met de tekst ‘The Psychology of Nations or What Are You Looking At’, waarin een ‘poor boy’ opgroeit op straat, maar uiteindelijk deelneemt aan een ‘presidential election’.

We zijn honderd jaar verder, en dit Amerikaanse wereldsysteem is in crisis zoals het Britse dat was in 1922. Steins werk is nog altijd levendig. Blijvend interessant is hoe zij eerder landschappen dan verhalen schrijft, eerder systemen dan gebeurtenissen: zo wil ik mijn wereld nog steeds graag kunnen begrijpen. Maar als ik iets zou willen toevoegen, zou het misschien een zin voor catastrofe zijn, een categorie die Stein niet lijkt te erkennen. In de tekst ‘Scenes. Actions and Disposition of Relations and ­Positions’ lees ik:

There is none, there is no preceeding catastrophe, there is no period and there is no preparation. There is not much when all is not the same and the change has not been indicated.

Maar wij leven, steeds meer, aux temps des catastrophes (Isabelle ­Stengers). De veranderingen zijn misschien nog altijd systemisch en ­moeilijk te grijpen, maar ze gaan wel gebeuren. Onze periode eindigt.
Er is toch voorbereiding nodig.

Samuel Vriezen (1973) schrijft muziek, gedichten en meer. Volgend jaar verschijnt zijn nieuwe bundel, De harmonie der scheuren.

Meer van deze auteur