Virgula,

de ochtend is een wond maar krijgt pas geest
als jij komt in mijn wond
hier schemer nog, mottige nevel, wel knapte de nacht uit zijn sponningen
zoals ik uit mijn witte kostuum met sterren als as,
dus dat daar ruggelings op bed is mijn lichaam, wie raakt dat tegenwoordig aan?

de ochtend hangt waar jij ook hangt
in diezelfde deemstering, halfslachtig aardappeldonker, dauwverdriet
nu ik wakker word onder het portret van Nusch, geloken bloem
geen strontvlieg krijgt haar ogen open, mijn gokvingers,
ik kom van een bruiloft die mij niet wou

een blauw hoofdlint tooit haar hoofd tot vrouw met half lijf
jongensborsten met tepels als uitgeschoten ogen, die ezelsoren van klei
de hare niet, de hals te smal voor het wereldraadsel, Virgula!
te veel stoelen rondom mijn bed, bij gebrek aan gasten blazen ze hun zittingen bol,
alle dingen stijfgrijs terug in hun vorm, behalve ik

uit honderden kocht ik haar
voor een euro maar, Amfortas red me van die dunne hals
uit deze hal met boedel, serviezen met handenvet, aangerand papier vol komma’s
je haalt je angel eraan op, ga eens treiteren daar Virgula
met je vierkante middeleeuwse kop altijd hetzelfde gestemd

visioenen van een verlies tegen de muren mijn klippen
het duister dunt verder uit, vlaslicht weeft onrust, ik roep geen dag
tegen de gordijnen, de kast met longen, het spionplafond, de stoelen, de verrekte stoelen
een corsage aan een speld klapwiekt naast mijn bed, misschien ben ik vannacht genaaid
en buiten blikkert die augustusmaan, dan haak je aan

geen lawaai, scherven als het sublieme breekt
de ramen heel en op een kier, de deur hooggesloten
als uren geleden mijn hemd, het kostuum een slangenhuid op de vloer
misschien ben ik vannacht ontmand, maar niemand naast me op de veren,
dus dat daar op bed is mijn lijk, wie ruimt dat tegenwoordig op?

de ochtend valt met stofsterren in mijn mond
de slang op mijn bot maar opstaan kan ik niet en ik zie
jou op elke stoel als elk familielid dat voor lichter leven bidt, het amusementslicht
dat mij levend maakt, hoe jij de hoeken van de kamer binnenstebuiten duwt,
hoe zet ik een punt achter deze waan?

je rijgt open mijn Nusch, mijn bloem
en ze zegt wat ik heb overspeeld, wat ik versta, ik heb haar verspeeld en schel lacht ze
van mijn muur vandaan, ja, de spionnen van het plafond, de muren ijselijk schoon
de stoelen gestapeld, maar ik hield zo van haar, we hielden geen dag, we hielden
geen nacht, begraaf me in de middag niet, duivelin, Virgula.

Sasja Janssen (1968) is dichter en schrijfdocente. Ze publiceerde twee romans en vijf dichtbundels bij uitgeverij Querido, waarvan de laatste, Virgula (2021), bekroond is met de Awater Poëzieprijs van de literaire kritiek en voor nog vier andere prijzen genomineerd werd. Haar bundels verschijnen ook in het Engels en Spaans. ‘Hoe moet ik leven’ is het thema in haar werk.

Meer van deze auteur