Rivieren zijn verraderlijk. Mijn neef brak zijn nek bij een duik in een rivier – die aan de kant ondieper bleek dan gedacht, áls hij al had gedacht. En het was alleen aan het kordate ingrijpen van zijn zus te danken – die direct met beide handen zijn hoofd vastpakte en tot in het ziekenhuis op zijn plaats hield – dat het hem niet de kop had gekost. Wel had hij er tot aan zijn dood (overdosis methadon) een stijve nek aan overgehouden, die zijn houding iets plechtstatigs gaf en hem op straat de bijnaam ‘Paus Pius’ bezorgde. Wanneer hij ergens verscheen begroette hij de aanwezigen met een zegenend gebaar van zijn rechterhand.

Het omgekeerde komt even vaak voor: dat de rivier een stuk dieper blijkt dan gedacht – zoals de legerkapitein ondervond die zijn mannen verordonneerde hem te volgen bij het doorwaden ervan, maar halverwege voor hun ogen kopje-onder ging en niet meer bovenkwam. Aldus Pete Seeger in een lied uit 1967 dat een hit was onder Amerikaanse soldaten in Vietnam, en dat – wat het volgen van leiders betreft – tot op de dag van vandaag actueel is gebleven, want ‘every time I read the papers / That old feeling comes on / We’re waist deep in the Big Muddy’.

En over de Grote Modderige gesproken: ‘I do not know much about gods,’ zo begint T.S. Eliot het derde van zijn Four Quartets, ‘but I think that the river is a strong brown god – sullen, untamed and intractable’. Nors, onhandelbaar, maar niet ongastvrij, deze god, gezien het grote aantal lichamen dat hij sinds mensenheugenis zonder morren heeft opgenomen en afgevoerd, van de Mississippi en de Ouse tot de Ganges en de Mekong. Ook waar het water helder is, trouwens. Zo zie ik altijd nog het plaatje voor me uit de Illustrated Classics-versie van Hamlet, waarop je Ophelia met opbollende jurk en een bloemenkrans in het haar zacht zingend ruggelings in de armen van de rivier weg ziet zinken – alsof ze een persoonlijke uitnodiging daartoe had geaccepteerd.

En het laat zich soms ook moeilijk negeren, dat verleidelijke gefluister van de rivier – waarin het grote stromen van de tijd zelf doorklinkt, de troostrijke belofte opgenomen te worden in de bedding van het grote komen en gaan van alles, eeuwig veranderend, eeuwig hetzelfde, om uiteindelijk, al je zonden weggewassen, als nieuw aan de overzijde van de rivier aan het leven na het leven te kunnen beginnen. Dus kom hier bij mij, laat mij je dopen, het is maar één stap, dan zal ik je verder wel dragen. Tijd, leven, dood, de andere kant, zowel bij elkaar genomen als apart: de rivier behoort tot het selecte gezelschap van de supersymbolen, all-inclusive, en dus met behoud van mysterie.

‘The river is within us,’ voegt Eliot er een strofe verderop nog aan toe, ‘the sea is all about us’ – ten overvloede, misschien. Maar verraderlijk blijft het.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur