’U wekt de indruk van plan te zijn binnenkort een stevige fietstocht te ondernemen. Mag ik weten waar de reis heen gaat?’ ‘Ik denk dat het tijd wordt terug te keren naar waar ik vandaan kom.’ ‘Waar is dat dan?’ ‘Ik heb geen idee. Slechts een richting.’ ‘Wat brengt u ertoe voor de fiets te kiezen?’ ‘Ik houd van de stille wenteling van wielen. Bovendien zou gezien de tijd die ik nog heb de afstand te groot zijn om te voet af te leggen. En te zwaar.’ ‘Ik zou u best willen vergezellen.’ ‘Dat zal helaas niet gaan.’

        Waar jij uitmondt ga ik op weg
    terug langs je bedding op zoek
naar waar jouw toekomst ontspringt

        op hoogvlakten waar nu nog sneeuw
    en arenden cirkelend speuren naar levende
have en goed om te slachten.

        Ik rijd met jouw loop op
    jij stroomt op mij toe zonder groet
glijd je koel langs me heen maar

        jouw armen omhelzen geboorten van mensen
    en goden bevruchten met zaden en slib
straks verdorrende waarden

        moedigen overtocht aan die zij stellig
    ontraden en spiegelen wolken en ganzen
en bergen in transparant water

        lobbige doden en vis vol fossiele syntheten.
    Ik volg voorlopig een ontredderde zalm

’Hoezo een zalm? U weet toch dat die hier niet meer voorkomen?’ ‘Dat klopt. Misschien gaat het om een overdrachtelijke vis. Bedenk dat hij ontsnapt is.’ ‘Ontsnapt?’ ‘Uit een gesloten inrichting voor de westkust van Ierland.’ ‘Waar men hem wilde eten?’ ‘Waar men hem is vergeten.’

naar de bron van zijn later zijn

        tijdloze kringloop van nagalm.
    Eerste obstakel: een stuw met een sluis
    waar twee aken een dag lang

        haken naar vaart en verlossing.
    Hij glipt met ze op hun vervaarlijke
schroeven ontzwemmend.

        Ik trap vast vooruit op de langzaam
    verdrogende winterdijk langs
ontvlinderde uiterwaarden.

        Tweede obstakel: een mist uit riolen.
    Hoe vindt men hier leeftocht?
Derde obstakel: koelwater lauw

        dat gedierten en planten verstikt.
    Vierde obstakel: te kiezen een afslag
die de juiste kuilen in zicht brengt.

        Jij opent je benen en armen

’Met uw suggestieve metaforen heb ik een beetje moeite. Ik zou het liever in het vegetatieve zoeken.’ ‘In de sfeer van bomen? Dat kan. Maar zijn dan de beken de takken en vormt de delta het stelsel van wortels? Of had u het liever omgekeerd?’ ‘Ik ben een groot voorstander van kering.’ ‘Het liefst zou ik trouwens afzien van welke beeldspraak dan ook. Maar wat houdt men dan over?’ ‘Een dode berk in een kaal winterlandschap?’ ‘De grauwe bedding van een drooggelegd kanaal?’

    en honderden monden die klankrijk
getuigen van oorsprong en kiemgrond.

        Is hij vrij om zijn weg te bepalen
    of dringt hem zijn diepste detentie
zijn vroegste kiezelbed op?

        Geen idee maar hij zwemt
    en passeert een strakvinnige paling
op zijn beurt op zoek naar zijn oerbaai

        vistrappen en malende schoepen voorbij:
    de vijfde en zesde obstakels.
Verlies ik mijn reisgids hier uit het oog

        want groef hij zich in bij een lief?
    In elk geval moet ik nog verder omhoog
want mijn paringen hadden hun tijd

        en verwacht elk moment
    mijn wel of gletsjer die ook
de jouwe zijn kan te vinden.

’U hebt toegewerkt naar een zevende obstakel. Wat zou dat zijn?’ ‘Dat weet ik pas wanneer ik de bron heb bereikt.’ ‘Wanneer zal dat zijn?’ ‘Na het laatste obstakel.’ ‘Hoe weet u dan dat u daar bent?’ ‘Daar mondt mijn bloedbaan uit.’ ‘En dan?’ ‘Dan wordt het tijd voor kering.’ ‘Toch heb ik het gevoel dat dit nog niet af is.’ ‘Af is het nooit. Maar nu is het uw beurt. Ga uw gang.’ ‘Blijkbaar heb ik u toch vergezeld.’ ‘Dat is maar de vraag. Maar breek los.’

Waar jij opwelt ga ik op weg
    terug langs je bedding op zoek
        naar waar jouw vroeger uitmondt

in laagvlakten waar nu nog regen
    en meeuwen speuren naar rotte –

’Zo maakt u het uzelf wel erg gemakkelijk.’ ‘Volgt op heen niet vrijwel altijd terug?’ ‘Die aanname is onbewijsbaar.’ ‘Toch lijkt het mij goed haar voorlopig te koesteren. Tegendelen houden elkaar in evenwicht.’ ‘Heel even. Tot het onherroepelijk vervalt.’

Piet Gerbrandy (1958) is redacteur van De Gids. Hij publiceerde een twaalftal dichtbundels, enkele bundelingen met essays en enkele vertalingen uit het Grieks en Latijn. Hij is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Meer van deze auteur