‘Ze vertrokken als keiharde, door de wol geverfde testpiloten en kwamen meestal als hippies weer terug.’ Dit is een van de leukste zinnen in Peter Westbroeks De ontdekking van de aarde en betreft de astronauten die de aarde vanuit de diepe ruimte aanschouwden. In 1968 zagen mensen voor het eerst vanaf de maan hun eigen aarde opkomen. Scherp was het contrast tussen de bleke, doodse maan en de zachtgekleurd oprijzende aarde. De verwondering hierover gaf een gevoel van herkenning en erkenning – dat deze planeet meer dan ooit hun eigen thuis was.

Het is deze herkenning die de stoot heeft gegeven tot een nieuw wereldbeeld, waarin de aarde het waard werd om in zijn geheel, als één symbiotisch organisme, te onderzoeken. Het is niet voor niets dat juist in deze jaren de grote onderlinge verbanden centraal kwamen te staan in de aardwetenschappen. De platentektoniek wierp zich op de dynamiek van oceanen en continenten, de geochemie ging de aarde bestuderen als één grote, zichzelf organiserende chemische fabriek en de geobiologie richtte zich op de invloed van organismen op de geologie. Een en ander leidde tot een overkoepelende benadering, de earth system science, waarbij de symbiose voorop staat: de aarde als een organisme, als een zichzelf regulerend systeem met een eigen geheugen, waarin de menselijke soort maar een heel klein schakeltje of knooppunt vormt.

Balans van de moderniteit

Als 68’er heeft Westbroek zelf actief deelgenomen aan deze wetenschappelijke revolutie. Hij kent hieraan een potentieel vergelijkbaar gewicht toe als aan de reeks paradigmaverschuivingen die zich in de overgang van Middeleeuwen naar moderne tijd afspeelden. Toen maakte een geocentrisch wereldbeeld plaats voor een heliocentrisch wereldbeeld. De zon draaide niet langer om de aarde, maar andersom. Door de moderne wetenschappelijke vooruitgang en de daaraan gepaard gaande technische vernieuwingen achtte de mens zich meer en meer in staat de natuur naar zijn hand te zetten. Het heliocentrisme ontpopte zich als antropocentrisme. Maar naast een gevoel van macht over de natuur gaf het moderne heliocentrisme de mens ook een gevoel van marginalisering: het groeiende besef dat de aarde om de zon draait en dat ons zonnestelsel daarbij slechts één van eindeloos vele zonnestelsels is. Nihilisme en existentiële angst werden onvermijdelijke bijproducten van de moderniteit.

Het symbiotische wereldbeeld dat vanaf de jaren zestig en zeventig gestalte kreeg, kent een vergelijkbare schaduwzijde. Al vanaf de jaren zeventig was het besef volop aanwezig dat er ‘grenzen aan de groei’ zijn, als gevolg van de zojuist ontdekte planetaire beperkingen. In de decennia die volgden heeft dit besef steeds meer de vorm aangenomen van ondergangsvisioenen, gevoed door het schrikbeeld van een dreigende klimaatverandering. De wetenschap beschikt nog niet over adequate theorieën en inzichten om op de verwachte ontwikkelingen in te kunnen spelen, laat staan om de dreigende ondergang te keren. Er vindt in het kader van het global science-programma veelbelovend onderzoek op deelgebieden plaats, maar men is nog niet in staat echt greep op de materie te krijgen. Het juiste tijdsperspectief ontbreekt: men probeert de dreiging van global change af te wenden met maatregelen op de – volgens de geologische tijdschaal – ultrakorte termijn van een eeuw. Daarbij komt dat deze maatregelen ook nog eens ontwikkeld zijn vanuit een perspectief waarin de mens als beheerser van de natuur nog steeds centraal staat, en niet de symbiotische aarde. Het antropocentrisme van de moderniteit is kennelijk taai.

De verdere ontwikkeling van de wetenschap vanuit het paradigma van de symbiotische aarde is in Westbroeks visie de aangewezen weg. In het slotdeel van zijn boek schetst hij de hoofdlijnen waarlangs de uitwerking van de earth system science gestalte zou kunnen krijgen. De relatie met de menswetenschappen speelt daarin een belangrijke rol. Zij vormen in Westbroeks ogen een integraal onderdeel van het earth system.

Eerste en tweede natuur

De humaniora spelen doorgaans een verwaarloosbare rol in de global change-discussie, maar anders dan zijn exacte vakbroeders is Westbroek wel geïnteresseerd in de menswetenschappen en hun relatie met de natuurwetenschappen. Zijn verkenningen op dit gebied vormen nog geen afgerond theoretisch samenstel, verre van dat, maar bevatten wel interessante aanzetten. Westbroek constateert dat de menswetenschappen nog sterk lijden aan de kwalen van het modernisme: existentiële angst en een te sterke ideologische betrokkenheid. Zelfinzicht van mensen in hun eigen maatschappelijk symbiotisch systeem, de tweede natuur bij Marx, zou hier soelaas kunnen bieden.

Om daar greep op te krijgen is het allereerst nodig de relatie met de biologische wortels van de mens te onderzoeken. Westbroek begint zijn hoofdstuk over de plaats van de mens dan ook met de onderzoeksresultaten van bioloog en primatoloog Frans de Waal. Aan de hand daarvan kan hij de even vinnige als vruchteloze nature-nurturediscussie uit de jaren zeventig van de vorige eeuw doorbreken. De Waal benadrukt juist het samenspel tussen genetische en sociale factoren. Door de wisselwerking tussen de sociale leefomgeving van primaten enerzijds en een combinatie van natuurlijke aanleg, intelligentie en ervaring anderzijds, ontwikkelen zich naast gedragspatronen als antipathie en competitie ook eigenschappen die op het eerste gezicht vanuit evolutie-oogpunt contraproductief lijken te zijn, zoals generositeit, empathie en zorg voor zwakkere soortgenoten. Daarbij is het onmogelijk uit te maken wat hier aangeboren aan is en wat zijn oorsprong vindt in de sociale context. Voor een beter inzicht in de antropogenese en de menselijke beschaving die daaruit voortkomt, schiet de biologie echter tekort. De Waal gaat niet in op de vraag waarin de mens zich van andere primaten onderscheidt. Op dit punt van Westbroeks mensverkenning verschijnt een drietal wetenschappers ten tonele: Pannekoek, Elias en Goudsblom.

De astronoom, geoloog en radenmarxist Anton Pannekoek gaat in zijn wetenschappelijke nadagen (de jaren vijftig van de vorige eeuw) wél in op de kenmerken die mensen van andere primaten onderscheiden. Hij noemt de productie van werktuigen, de ontwikkeling van het abstracte denken en de taal. De werktuigen maken een groeiende beheersing van de natuur door de mens mogelijk. Dankzij het abstracte denken kunnen de percepties van de werkelijkheid zelf voorwerp van observatie worden, waardoor een metaniveau in het denken ontstaat. De taal is het medium bij uitstek van de ‘tweede natuur’, de intermenselijke communicatie en het intermenselijke verkeer. Hier bouwen mensen voort op de sociale vaardigheden die zij van hun voorouders hebben geërfd.

De Duitse socioloog Norbert Elias gaat op zoek naar de kleinste eenheid aan de hand waarvan de cumulatieve antropogenese, dat wil zeggen het voortschrijdende civilisatieproces, onderzocht kan worden. Hij meent die gevonden te hebben in de veranderingen van de etiquette, waaronder de eetgewoonten. Opmerkelijk is de parallellie met Pannekoek in de rol van het werktuig (het eetbestek) in het civilisatieproces, maar bij Elias speelt dat vooral een rol in de regulering van sociale verhoudingen.

Ook bij de Amsterdamse socioloog Joop Goudsblom vervullen de werktuigen een prominente functie, en wel in de drie achtereenvolgende sociaal-ecologische regimes die hij onderscheidt: de domesticatie van het vuur, de landbouw en de industriële revolutie.

Dit is per saldo toch wel een magere selectie van relevante concepten uit de menswetenschappen, die inzicht zouden kunnen verschaffen in de relatie tussen eerste en tweede natuur. Ten minste twee aspecten worden node gemist. In de eerste plaats de groeiende rol van de communicatie en het verkeer, met name op het gebied van de uitwisseling van ideeën, denkbeelden en intellectuele innovaties. Dit aspect van informatie-uitwisseling is de afgelopen decennia niet alleen in omvang enorm toegenomen, maar ook steeds verder gedifferentieerd. De rol van de taal bij Pannekoek is niet meer dan een allereerste aanzet in deze richting. Het tweede aspect dat onbelicht blijft is de maatschappelijke toegankelijkheid van de werktuigen en de communicatiemiddelen, het klassieke marxistische thema van het spanningsveld tussen productiemiddelen en productieverhoudingen. In de eenentwintigste eeuw is de sociale toegang tot de verkeers- en communicatiemiddelen zeker zo belangrijk geworden als de toegang tot de productiemiddelen.

Wat te doen?

Westbroek formuleert de onmacht tegenover de dreiging van een mondiale ecologische crisis primair als een wetenschappelijk tekort. Maar in de laatste hoofdstukken gaat hij in op de problematiek van de heersende machtsverhoudingen, die des te moeilijker te overwinnen zijn doordat de mondiale activisten, net als de machthebbers, nog gevangenzitten in het verouderde, modernistische wereldbeeld. ‘Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat men [in milieuactivistische kring] zoekt naar aanpassingen die de heersende machtsstructuren onverlet laten,’ schrijft hij. En verderop: ‘Ik trek daaruit de conclusie dat het symbiotische wereldbeeld onverenigbaar is met de kern van de huidige sociale orde, doordat het alle eigendom, privé of publiek, ontmaskert als plundering van de aarde.’

De vraag is hoe die machtsstructuren dan wél te veranderen zijn. In een interview in NRC Handelsblad van 16 november jl. gaat Westbroek hier nader op in: ‘Oliemaatschappijen en hun politieke bondgenoten staan onder druk. Intussen is er zicht op heel nieuwe technologieën, zoals zonne-energie en andere hernieuwbare bronnen. Maar bij ontwikkeling daarvan komen we Shell en zijn aandeelhouders tegen, waaronder ons eigen pensioenstelsel. En dat is geen kleinigheid. Om zelfcivilisatie te kunnen doorvoeren heb je een nieuwe oriëntatie nodig. Die botst met de gevestigde machtsverhoudingen, maar tast ze ook aan.’

Op diverse plekken in zijn boek uit Westbroek dan ook twijfel aan de maatschappelijke en politieke haalbaarheid van al te plotselinge transities op het gebied van hernieuwbare energie. Wat vreemd genoeg aan zijn aandacht lijkt te ontsnappen, is het feit dat die transities bij onze oosterburen en andere Europese landen al in volle gang zijn. Daar organiseren de burgers in coöperatieve verbanden hun eigen Energiewende, los van de energiereuzen. Nederland heeft op dit vlak nog een lelijke achterstand, maar is die in flink tempo bezig in te halen.

De kracht van de verwondering

Het gevaar dat milieuactivisten in antropocentrisch denken op de korte termijn blijven steken (waar Westbroek terecht op wijst), blijft inderdaad levensgroot aanwezig, met het risico dat het maatschappelijk draagvlak voor een milieuvriendelijk beleid even snel wegvalt als het is opgekomen, als de effecten van de maatregelen tegenvallen. Een nieuwe levens- en wereldoriëntatie is in dit verband inderdaad beslist geen overbodige luxe. Die oriëntatie is niet alleen een kwestie van wetenschap, maar ook van existentiële grondhouding. Verwondering is daar een essentieel bestanddeel van – het was de verwondering van de maanreizigers die de revolutie in de geowetenschappen vleugels heeft gegeven: ‘De vinder weende van verwondering,’ aldus Gerrit Achterberg in zijn gedicht ‘Ichtyologie’.

Naast verwondering zijn ook distantie en belangeloosheid van groot belang. Het aan Norbert Elias ontleende begrip distantie kan ons behoeden voor bewustzijnsvernauwing in de vorm van kortetermijndenken, ideologische vooringenomenheid en economische belangenverstrengeling. Verwondering, distantie en belangeloosheid vormen de hoofdbestanddelen van een grondhouding, een levensoriëntatie, die de doorbraak van het symbiotische wereldbeeld mogelijk maakt.

Daar hoort nog één belangrijk element bij: menselijke waardigheid. Toen de astronauten vanuit de Apollo 8 voor het eerst de aarde aanschouwden, keek de mensheid naar zichzelf én werd zij zich tegelijkertijd in een flits bewust van haar eigen civilisatieproces en de belofte voor de toekomst die dat proces inhoudt. ‘Bij dit besef mogen wij doen alsof de reeks naar boven toe hetzelfde is,’ dichtte Achterberg (Verzamelde gedichten):

Ichtyologie

Er is in zee een coelacant gevonden,

De missing link tussen twee vissen in.

De vinder weende van verwondering.

Onder zijn ogen lag voor ’t eerst verbonden

De eeuwig onderbroken schakeling.

En allen die om deze vis heen stonden

Voelden zich op dat ogenblik verslonden

Door de miljoenen jaren achter hen.

Rangorde tussen de mens en hagedis

En van de hagedis diep in de stof,

Verder dan onze instrumenten reiken.

Bij dit besef mogen wij doen alsof

De reeks naar boven toe hetzelfde is

En kunnen zo bij God op tafel kijken.

Bij God op tafel kijken? Die God is dan in elk geval geen almachtig opperwezen met een intelligent design, maar een bondgenoot die ons vergezelt op een reis vol toevalligheden over een aarde die evolueert van woest en ledig naar steeds gedifferentieerder. Daarover gaat Peter Westbroek nog een apart essay schrijven, samen met hofpredikant Carel ter Linden, zo kondigt hij in het dankwoord aan het eind van zijn boek al aan.

Steven van Schuppen (1955) is onderzoeker en publicist op het gebied van landschap, geschiedenis, mentaliteit en ruimtelijke ordening. Zie ook: www.stevenvanschuppen.nl.

Meer van deze auteur