‘Verkiezingsuitslag overwinning voor Europa.’ Daar kwam het in de commentaren in de buitenlandse kranten op de recente Nederlandse verkiezingen zo ongeveer op neer. De anti-Europese flanken aan linker- en rechterzijde hadden verlies geleden of minder gewonnen dan voorspeld. Het gematigde midden zal in Brussel een ander geluid laten horen. De Nederlandse kiezer zou afscheid hebben genomen van tien jaar euroscepsis en vreemdelingenangst. Mooi zo.

Kan ik nu dan eindelijk officieel Europeaan worden? Is er een loket waar ik mijn Nederlanderschap kan inruilen? Niet omdat ik niet in mijn land wil wonen. Ik houd van de Nederlandse luchten en duinen. Ik schrijf in de Nederlandse taal. Maar ik wil bij een grotere wereld horen. En er vooral niet bang voor zijn. Ik wil me ontkooien. Bij gebrek aan wereldburgerschap kies ik voor Europa. Een eerste stap. De munt brandt al in mijn portemonnee. Nu wil ik ook een echt Europees paspoort, een Europese ziekteverzekering en Europese belastingen betalen.

Nederland had lang de naam een gastvrij en open land te zijn. Het is een cliché waar we zelf ook graag in geloven. De grote historicus Johan Huizinga beschreef ons land als een huis dat openstaat voor de erkenning van de ‘waarde van het vreemde. Wij hebben al de vensters van ons huis openstaan, en laten er de zeewind en de landwind vrij door blazen.’ (Nederland’s Geestesmerk, 1934) Eeuwenoude handelscontacten hebben ons met het vreemde vertrouwd gemaakt. Nederland bestaat bij de gratie van het vrije verkeer. Contact met het vreemde heeft ons geestesleven verrijkt, en het belangrijkste: we hebben er veel geld aan verdiend.

Thuis heb ik met afstand naar Nederland leren kijken. Er zit een oorlog tussen, een kleur en de vernedering van mensen die terugkeerden uit Indië. Het naoorlogse Nederland toonde nauwelijks begrip voor mensen die in Japanse interneringskampen hadden gezeten. Ik ben een vredeskind, maar herinner me al te goed hoe mijn moeder moest vechten voor de rehabilitatie van haar in de oorlog door de Japanners onthoofde man – een van de weinige zeer donkere officieren van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. Hij was een verzetsheld, maar de Haagse bureaucraten konden maar niet geloven dat een ‘inlander’ de kant van koningin en vaderland had gekozen. Hadden niet alle Indonesiërs geheuld met de Jappen? Bruin was de kleur van verraad.

Mijn moeders tweede echtgenoot, mijn vader, zat als militair drieënhalf jaar in een Japans interneringskamp. In tegenstelling tot gevangen militairen in Nederland kreeg hij nooit een cent soldij uitbetaald. Hun krenkingen en beider ervaringen over de kleurlijn deden hen met afstand naar Holland kijken. (Kolonialen spraken nooit over Nederland, maar over Holland.) Wilden zij eigenlijk nog wel bij ‘die Hollanders’ horen? Mijn vader stierf tien jaar na de oorlog, als een gebroken man. En ik bleef achter met een moeder die tot haar honderdste op de Hollanders bleef vitten. Die Hollanders. Ik ben er een. Door en door. Maar ik wil er zo nu en dan ook aan kunnen ontsnappen.

Helemaal als mijn geboorteland zich weer eens verstikkend met zichzelf bezighoudt en met de vinger wijst naar alles wat anders en vreemd is. Alsof niet heel Europa een veranderingsproces doormaakt. Het merendeel van onze problemen zijn Europese problemen. Europa is een communicerend vat – ook als je het ontkent. Kom op, laat ik op mijn oude dag uit mijn kooi stappen en voor een andere vlag kiezen. Met ingang van heden noem ik mij Europeaan.

Wanneer voelde ik me voor het eerst Europeaan? Niet op doorreis in Europa, daar was ik altijd Nederlander. In Afrika? Nee, daar was ik blank. In China? Daar hoorde ik bij de westerlingen. Mijn Europees bewustzijn begon te groeien toen ik in 1984 als fellow van het Marshall Fund zes weken met een gezelschap ‘young upcoming European intellectuals’ door de Verenigde Staten mocht reizen. Twee Fransen, twee Duitsers, een Deense en ik. De Deense was een gerespecteerde televisiejournaliste, bekend in eigen land, zwanger en bewust ongehuwd. De Amerikanen bij wie we logeerden – veelal gastvrije gezinnen in de provincie – raakten daar niet over uitgesproken: een zwangere publieke persoonlijkheid. Zonder echtgenoot! Accepteerden haar kijkers dat? Ja. In Amerika zou dat niet kunnen, verzekerde men ons. Op een werkontbijt met de Lyons in Arkansas werd er door de aanwezige dames zelfs schande van gesproken.

De Deense levenshouding kwam mij als volkomen normaal voor. De Duitsers dachten er niet anders over. Alleen de Fransen vonden het gewaagd, zij het passabel. Het onbegrip van de Amerikanen deed de grenzen tussen Frankrijk, Duitsland en Denemarken wegvallen. In Arkansas voelde ik me voor het eerst Europeaan.

Terug in Nederland verwaterde dat bewustzijn weer. Ik zette het flink op een reizen en zocht voor mijn boeken een decor in Zuid-Afrika, Mozambique en New York. Ik werd weer wit – en in meerdere of mindere mate Nederlander. Tot ik in 2003 naar Parijs verhuisde. Daar werd ik meer Nederlander dan ik ooit was geweest. De Franse bureaucratie peperde me nagenoeg elke dag in waar ik thuishoorde. Frankrijk was druk bezig nog meer Frankrijk te worden. Twee jaar na mijn aankomst vond er een referendum over de Europese grondwet plaats (2005). Frankrijk stemde en masse tegen. Nederland ook. Dat schiep een band. Beide landen bleken meer met elkaar gemeen te hebben. Frankrijk kreeg steeds meer de mond vol van Franse waarden. Na de verkiezing van Sarkozy tot president werden er op tientallen provincie- en gemeentehuizen debatten gevoerd over de vraag: ‘Wat betekent het vandaag om Frans te zijn?’ De Fransen bleken zich bedreigd te voelen. Migratie en mondialisering waren de grote boosdoeners, maar ook Google, Hollywood en McDonald’s. Sarkozy meldde de Franse keuken bij de UNESCO aan als bedreigd erfgoed.

In Nederland pakte men het simpeler aan: elk probleem werd geïslamiseerd. Misdaad, achterstandsbuurten, slecht onderwijs – allemaal de schuld van de islam. Links had te lang te veel goedgepraat. De multiculturele samenleving was een farce. Ook de Nederlanders moesten beter weten wie ze waren. Ik zag het allemaal aan – op afstand, vanuit mijn mansarde vijfhoog onder het zink van Parijs. Mijn nieuwe stad weerde de hoofddoeken uit openbare gebouwen. De boerka werd verboden en ik zag op vrijdagmiddagen honderden moslimmannen bidden op de rue de la Poissonnière omdat de bouw van moskeeën bureaucratisch werd getraineerd.

Daarna kwam de financiële crisis, die de banken deed wankelen. Niet alle landen bleken zich aan de Europese financiële regels te houden. De Portugezen, Italianen, Grieken en Spanjaarden, de PIGS. De Knoflooklanden. (Geen toevallige afkortingen en typeringen.) Brussel eist garanties van de noordelijke landen. Nederland mort. Geen cent meer naar de knoflookvreters! De gulden terug! De grenzen dicht! (En de islam kon naar het reservebankje.)

En nu zou ons land dus met één verkiezingsuitslag van zijn ruim tien jaar durende aanval van vreemdelingenangst genezen zijn? Was het maar waar. Europa interesseert de meeste Nederlanders geen snars. Het nationaal gesprek gaat over onderwerpen dicht bij huis: zorg, woningmarkt, onderwijs. En dan niet over de inhoud maar over geld. Het op een na welvarendste land van de EU buigt zich over de kleine kas. Niet het geld krimpt, maar onze solidariteit met mensen die het slechter hebben – thuis en in de arme delen van Europa.

Laten we als land weer grootser worden en afscheid nemen van de natiestaat, die tegenwoordig zo vol weemoed en romantiek wordt bezongen. (Nationalistische gevoelens zijn ook maar aangeleerd en opgelegd, hoe hevig ze ook worden ervaren. Veel van de door bloedige strijd verworven landentrots ging trouwens ten koste van regionale identiteiten en streektalen. Als ergens het lokale nu kan gedijen dan is het wel in een verenigd Europa. De hernieuwde belangstelling voor het Bretons, Baskisch en Catalaans bewijst het.)

Meerlandigheid is mijn identiteit. Ik geloof in vermenging en verkleuring. En wie er niet in gelooft, moet beter om zich heen kijken. Het multiculturele Europa is allang een feit, of we het leuk vinden of niet. Ook de migranten die nu nog met een gestold land in hun hoofd rondlopen en hun televisieschotels naar antieke geloven richten, zullen na drie, vier generaties Europeanen zijn geworden.

Migranten weten wat discriminatie is. Hun schuilplek moet groter zijn dan één land. Eén land is te kwetsbaar, één grillige machthebber kan een heel volk doen buigen. Alleen een meerlandig Europa kan bescherming bieden. Natuurlijk doet die transformatie pijn. En ze zal veel kosten. Maar er zit niks anders op. Vaarwel Nederland. Auf Wiedersehen Deutschland. Au revoir France. Hallo Europa.

Pas nu besef ik het: niet het open Nederland van Huizinga heeft een Europeaan van mij gemaakt, maar het krimpende, bange Nederland. Ik snak naar frisse lucht. Europa is voor mij een noodzaak geworden. Wanneer kan ik mijn paspoort ophalen?

In andere vorm verscheen dit artikel eerder in DNB Magazine, nr. 3, 2012.

Adriaan van Dis (1946) groeide op in een repatriantenhuis aan de kust. Hij schreef romans en verhalen waarin kolonialisme, migratie en ontheemding een rol spelen. Ook al presenteert hij zich als buitenstaander, in al zijn werk heeft hij oog voor mensen die hartstochtelijk hun best doen ergens bij te horen. Als kind was Indonesië het land waar hij het meest nooit geweest was. 

Meer van deze auteur