In de tuin van de afgebrande villa
Voeden we dieren op
Het zijn verstoten mezen
We geven ze eigeel
Het loopt gesmeerd
Denken we
Maar een week later zijn ze dood
Mijn nicht zegt dat het mijn schuld is
En dat ik naar de onderpastoor moet gaan
Die heeft dozen voor dit soort gelegenheden.

We leggen de mezen naast elkaar
Iedere mees krijgt een aparte doos
Mijn nicht zegt dat de onderpastoor vroeger taxidermist was
Ze vraagt of ik wel weet wat een taxidermist uitspookt
Het heeft niets met spoken
Maar alles met zielloosheid te maken
Denk ik.

Iedere doos krijgt een aparte put
Bidden kunnen we niet meer
We zijn te oud
Onze vingers zijn geen klauwen meer
Onze ringen zitten onze liturgieën in de weg
Toch horen we de aarde onwillig vallen.

’s Avonds eten we vanzelfsprekend eieren
Ons dieet is eenzijdig
Maar wij kunnen daar tegen
Omdat we ouders hebben
Die ons af en toe naar artsen voeren
In de behandelkamer heb ik de scherpste oren
En mijn nicht de langste A.