1.
Op een doordeweekse middag in augustus 2021 bezocht het voltallige college van burgemeester en wethouders de Oase. Dat is de naam die iemand heeft bedacht voor een strook gras aan de Meeuwenlaan. Het was warm. Op de twee picknicktafels hadden we een paar flessen frisdrank, plastic bekertjes en zakken chips uitgestald.
Ze waren nog nooit samen uit geweest. Een agendatechnische krachttoer. Wat was er zo belangrijk dat tien gemeentebestuurders bereid waren tegelijk af te reizen naar een veldje in Amsterdam-Noord?
Het vertrouwen moest hersteld worden. Het vertrouwen tussen de burger en de politiek. Een hopeloze onderneming, die juist daarom telkens opnieuw ondernomen moet worden.

Een paar maanden eerder had Eva Bollen een brandbrief aan de gemeente gestuurd. Die was van plan 60.000 nieuwe woningen in Noord te bouwen. Een verdubbeling van het huidige aantal, oftewel een stad ter grootte van Leiden. Dat mensen er recht op hebben om in Amsterdam te wonen begreep Eva. Dat alle bestuurlijke energie uitging naar de nieuwbouw niet. In de wijken die er al lagen woonden mensen in honderd jaar oude arbeidershuisjes waar de schimmel tegen de muren groeide, de ratten over de vloer scharrelden, de keuken om de haverklap onder water liep en er in de winter niet tegen de tocht viel op te stoken. Eva, een stevige, goedlachse vrouw met een stem als een hakmes, had recht van spreken. Ze woonde zelf in zo’n sociale huurwoning, om de hoek bij de Oase. Permanent arbeidsongeschikt verklaard, uitkering, in december met twee dekens omgeslagen voor de televisie. We ontmoetten elkaar voor het eerst bij een maaltijdenactie tijdens corona. Zij stond in de deur­opening en ik reikte haar een plastic zakje met bami en kip aan. Ze herkende mij van de foto boven mijn columns in de buurtkrant. Ik wist van haar reputatie. Wederzijdse verlegenheid. Maar ik was onder de indruk van haar talent om machthebbers de waarheid te zeggen en we raakten bevriend.
De brandbrief — een schreeuw om aandacht, inspraak en investeringen — overhandigde ze, omringd door leden van de zestien bewonersgroepen die hem hadden ondertekend, op de stoep voor het stadhuis aan burgemeester Halsema. Die was onder de indruk. Ze zag tegenover zich het type Amsterdammers dat ze graag serieus neemt: geen homogene splintergroep, maar een breed palet, oud en jong, wit en van kleur, theoretisch en praktisch opgeleid, welgesteld en onder schulden gebukt, uitgesproken maar niet onbeschoft. Onze gloednieuwe burgerbeweging, Red Amsterdam Noord, bood haar precies het soort gezelschap aan dat het college nodig had om zijn democratiseringsmissie waar te maken.

Maar Amsterdam was toch allang een democratie? Jawel, een tamelijk radicale zelfs. Zeldzaam zijn de hoofdsteden in de wereld waar het bestuur en de ambtenaren zo grondig en fundamenteel en wettelijk verankerd het beste willen doen voor de stad en zijn bewoners. Ik heb veel steden in de wereld gezien waar corruptie, machtsmisbruik en megalomanie net zo hard tot het dagelijks leven horen als verkeersgetoeter en avondwinkels. Amsterdam hoort daar niet bij.
En toch. In een wereld die van steeds meer debiliteit en kwaadaardigheid aan elkaar hangt heeft deze stad een voorbeeldfunctie. En die hapert. Want een stad is geen fort. De buitenwereld komt van alle kanten naar binnen, soms welwillend, soms destructief, in de gedaante van nieuwe inwoners, desinformatie, buitenwettelijke geldstromen, klimaatverstoring en natuurlijk de gebruikelijke, tegenwoordig steeds vaker malicieuze beleidswijzigingen uit Den Haag. Allemaal variabelen en soms keiharde blokkades in de doorlopende onderhandelingen waar een stad die rechtvaardig en menswaardig wil zijn elke dag zijn handen aan vol heeft. Alleen zit die stad ook nog vol mensen die er wonen en werken. En die hebben geen boodschap aan variabelen en blokkades. Die moeten het gewoon van dag tot dag zien te rooien. Omdat het Amsterdammers zijn, in aanleg de leukste mensen ter wereld maar op kwaaie dagen chagrijnige betweters, wijzen ze algauw naar het stadhuis als er iets niet loopt zoals ze willen. En omdat er in de buitenwereld van alles rap verslechtert, zeggen ze des te sneller hun vertrouwen in de hoge dames en heren op. Daar zitten we nu. Opgezegd vertrouwen. Opgestapeld chagrijn. Het is lang geleden dat de relatie tussen stadsbestuur en stad zo precair is geweest.
Vandaar de democratiseringsmissie van dit college. Een handreiking. Een uitnodiging om het vertrouwen over en weer te herstellen. Om niet tegenover elkaar te gaan staan, maar naast elkaar dezelfde kant op te lopen.
De uitnodiging alleen al verraadt genoeg. In een goed functionerende stad, of breder: rechtsstaat, is die vraag domweg niet aan de orde. Daarin is het zelfcorrigerend vermogen van de instituties een gegeven. Maar dat stadium, als het al ooit bestaan heeft, zijn we voorbij. De continuïteit, controleerbaarheid en verantwoordingsplicht die erbij horen zijn verdampt. Hoe maak je van die handreiking nog iets anders dan een leeg gebaar, een vrijblijvende geste?

2.
Toen de burgemeester de brandbrief in ontvangst nam, nodigde ze Eva en haar kameraden uit om binnenkort met haar en de wethouders verder te komen praten op haar ambtswoning. Het antwoord was even stellig als onconventioneel. Nee, zei Eva, wij komen niet naar jullie toe, jullie komen maar bij ons. En dan gaan jullie luisteren. Wij doen het woord. Jullie zeggen voor de verandering een keer helemaal niks.
En daar hielden ze zich aan, die middag in augustus. Wij leidden ze door de Vogelbuurt. We wezen de schimmelwoningen aan, de opgeknapte huizen die voor een half miljoen de markt op gingen, de bergen vuil in straten die niet voor renovatie in aanmerking kwamen, de bomen die gekapt zouden worden voor nieuwe toegangswegen, de zieltogende buurtwinkels en de florerende koffie-met-havermelkzaakjes met bakfietsen voor de deur. Niks wereldschokkends. Gewoon een Amsterdamse buurt waar de verschillen in klasse, opleiding en inkomen vol in het daglicht staan. Het soort buurt waar je als wethouder niet blind aan voorbij mag lopen. De wandeling leverde een fascinerend schouwspel op.
Volksvertegenwoordigers en volk. Zonder elkaar kunnen ze niet bestaan. Oog in oog met elkaar weten ze zich geen houding te geven. De één vertegenwoordigt de rechtsstaat waar de ander in wil leven. Ze spreken dezelfde taal, op het eerste gehoor, maar verzwijgen er allebei iets anders mee. Het volk houdt zijn dieperliggende, persoonlijke grieven voor zich. De vertegenwoordiger vertelt niet dat hij continu aan het abstraheren is. Bestuurders hebben verhalen van echte mensen nodig om hun beleid kracht bij te zetten, maar ze mogen geen beleid baseren op losstaande individuele anekdotes. Onze wethouders liepen door de Vogelbuurt alsof ze over een hooggespannen touw balanceerden. Ze luisterden gedwee en tegelijk zag je hun hersens overuren maken: hoe scheid ik in al deze verhalen het particuliere van het algemeen geldige, welke misstand op deze straathoek hoort in mijn portefeuille en welke niet, hoe vertaal ik dit buurtverhaal naar groot­stedelijk beleid?
De ene wethouder wilde zichtbaar weg. De andere ervoer de wandeling als een verwijt. Weer een andere vond het ongemakkelijk om armoede en verwaarlozing van zo dichtbij te zien. Je had er ook die al een leven lang zo gewend waren het slimste jongetje van de klas te zijn dat ze vooral heel hard moesten werken om hun mond te houden.
De twee uitzonderingen maakten de ongemakkelijke evenwichtsact van hun collega’s des te schriller zichtbaar. Wethouder Meliani woonde tien jaar geleden zelf nog in een afbraakwoning iets verderop en wandelde ontspannen mee, omdat zij niet meer hoefde te bewijzen dat ze deze realiteit begreep. Wethouder Groot Wassink hield zich nurks afzijdig, sigaretten rokend van puur ongeduld: sinds hij door de hele stad vijftig opvangadressen had gevonden voor ongedocumenteerde Amsterdammers kende hij juist buurten als deze maar al te goed.
De wethouders waren er allemaal overduidelijk omdat het moest van de burgemeester. En waarom wilde die het zo graag? Dit bezoek was symboolpolitiek, natuurlijk. Echte problemen tegemoetkomen met echte aanwezigheid, zoiets. Dat niet iedereen daartoe oprecht in staat is, kon Femke nu met eigen ogen zien. Als dit college zichzelf knetterlinks noemde en hardop verklaarde radicale democratie te willen in haar stad, dan was dit voor haar een goed meetmoment: wie weet zijn schijnheiligheid het best te camoufleren, wie breekt de onhandige dans met deze buurt­bewoners het soepelst open? Zelf denkt ze eerder in rechtsstatelijke principes dan in persoonlijke verhalen, weet ik sinds we halverwege de jaren negentig samenwerkten in De Balie. Dat maakt haar nieuwsgierigheid vooral functioneel. Maar zorgvuldig luisteren kan ze echt.
En ze beseft heel goed hoe nodig het is om juist nu naar mensen als Eva Bollen te luisteren. Het vertrouwen van kiezers in gekozenen is nog nooit zo laag geweest. Het geloof dat de rechtsstaat werkt voor mensen die in de hoek zitten waar de klappen vallen evenmin. Femke Halsema in Amsterdam-Noord: op het ijs dat smolt in de augustuszon was zij de ijsbeer.

3.
Alles aan de andere kant van het IJ heet hier: de stad. Alsof Noord zelf daar geen deel van uitmaakt. En daar heeft het al honderd jaar alle schijn van. Er is een Amsterdamse traditie: alles waar we geen zin in hebben dumpen we aan de overkant. Vroeger werden hier de misdadigers opgehangen. Later bouwden ze in Floradorp en Asterdorp opvoedingskampen voor lastposten, zuiplappen, alleenstaande moeders en eigenlijk iedereen die de huur in volksbuurten als de Pijp of de Jordaan niet kon betalen. Zware industrie — scheepswerven, vuilverbranding, chemische fabrieken — kwam aan de noordelijke IJ-oever te staan. De Turkse, Marokkaanse en Surinaamse arbeiders werden over drie verschillende buurten uitgestrooid en bleven daar wonen toen de industrie sloot en de werkloosheid opliep. Nu worden de toch al schaarse vrijkomende sociale huurwoningen verdeeld onder urgente groepen: statushouders, mensen met psychische problemen, slachtoffers van huiselijk geweld. Van de sociale voorzieningen is hier altijd voor de zuinigste variant gekozen, een afterthought, een moetje: jarenlang waren hier wel scholen maar geen vwo, de buurthuizen waren veredelde voetbalkantines en werden vervolgens ook nog eens wegbezuinigd, bibliotheken in alle hoeken van het uitgestrekte stadsdeel zijn er nu pas.
Het gevolg? Haat-liefde kan je het niet noemen, de manier waarop mensen hier naar het stadsbestuur kijken. Die woorden zijn allebei te sterk voor een versleten, gedesillusioneerde relatie. Het is eerder afhankelijk en onverschillig tegelijk. Al heel lang. Onverschillig maar afhankelijk. Nemen jullie ons niet serieus, denken ze hier, dan fiksen we het zelf wel. Onderlinge zorg en solidariteit zitten er in de lappendeken van buurtjes waar Noord uit bestaat diep ingebakken. Maar gaat er iets mis, zeggen ze ook, dan hangen we meteen aan de bel. Noorderlingen zijn ook maar Hollanders, tenslotte: bij elk probleem kijken ze meteen naar de overheid. Er kan geen stoeptegel scheef liggen, er kan geen scholier staan dealen bij de metro, of de gemeente moet het oplossen. Dankzij de goeie ouwe verzorgingsstaat zijn we er erg aan gewend geraakt dat de verantwoordelijkheid op het stadhuis ligt. En komen ze daar niet snel in actie, wat ze natuurlijk nooit snel genoeg doen, dan gaan we schelden.
Voor veel Nederlanders is de rechtsstaat een vanzelfsprekendheid. Of we ons daar nu bewust van zijn of niet, dat raamwerk van rechten en voorzieningen, dat hele zelfcorrigerende beschavingsmechanisme, wij maken er deel van uit en het maakt deel uit van ons. Zo is dat voor veel Noorderlingen niet. Zij beschouwen de rechtsstaat als iets wat om de hoek ligt. Op de momenten dat ze er een beroep op doen, gedragen ze zich niet anders dan in de supermarkt of bij de voedselbank: je neemt wat je uitkomt, de rest interesseert je niet, wat je achterover kan drukken is meegenomen, iedereen die voor je in de rij staat is de vijand. En de baas / eigenaar / directeur / burgemeester is sowieso niet te vertrouwen. Op straat en in de lokale Facebookgroepen is haar impopulariteit rabiaat: er hoeft hier maar een druppel regen te vallen of het is de schuld van Femke.

De drang om echt bij de stad te horen, om eindelijk serieus mee te tellen, is net zo sterk als de neiging om Amsterdam definitief de rug toe te keren. Een paar jaar geleden nog leidde ik een drukbezochte avond over de nexit: was het niet hoog tijd om de republiek Noord uit te roepen? De stemming was baldadig. Een geslaagde kroegtafelgrap. Maar als je goed luisterde hoorde je de ondertoon: grimmig, miskend, het geduld op, klaar om de deur dicht te gooien en weg te lopen. Weg met die betweters, weg met de mooie beloftes die nooit worden waargemaakt, niet hier, tenminste, niet in het stadsdeel van de afdankertjes, de goed­makertjes en de verwaarloosden.

4.
Als de rechtvaardigheid het IJ niet oversteekt, denken mensen hier vanouds, dan nemen we het recht in eigen hand.
Vorige maand ontplofte er een bom in de straat waar ik op uitkijk wanneer ik schrijf. Daar woont een jongeman bij zijn ouders. Rustige mensen. Hij rijdt regelmatig voor in dure auto’s. Niemand wist precies wat er was gebeurd. Mijn kapper wel. Die jongen werkt voor een verhuurbedrijf. Twee vage bekenden van hem hadden een auto niet teruggebracht. Hij deed aangifte. Even later die bom aan de voordeur. Zo lossen we de zaken hier niet op, was de boodschap.
Om de hoek hokt een stel junks in een eengezinswoninkje. John, zelfverklaard bipolair, woont er ook. Hij verkoopt zoveel grappen bij de ingang van de Dirk dat veel mensen standaard een blikje bier voor hem halen. Toen een van die junks iemand neerstak, voor de deur, op klaarlichte dag, verzegelde de politie het pand. Na een week woonden ze er weer.
Iets verderop woont Ahmed, een boomlange dertiger die een zelfontworpen, haast poëtisch Nederlands spreekt. In betere tijden was hij buurtvader. Hij kende alle jongens op straat bij naam en hield ze koest. Af en toe sloeg hij stevig aan het gokken en drinken. Dan vertrok hij naar Marokko. Eenmaal afgekickt en tien kilo lichter was hij vervolgens weer het zonnetje van de buurt. Tot zijn broer vorig jaar werd doodgestoken door een verwarde man die de sociale huurwoning naast hem toegewezen had gekregen. Nu zit hij thuis. Hij heeft letterlijk geraniums gekocht voor in de vensterbank.
De jongens die Ahmed koest hield staan nu ‘s avonds bij de metro. Hooguit vijftien zijn ze. Voor studenten uit de stad is het drie, vier haltes om hier hun pillen te halen. Toen ik een keer bleef staan om een praatje te maken, stelden ze zich netjes voor. Ik ben Jan-Willem, ik ben Frederik-Hendrik, ik ben Willem-Alexander. Met hun braafste gezicht en zwarte krullen in de gel.
Ik antwoordde maar: en ik ben Mohamed. Vanbinnen moest ik vreselijk lachen. Maar triestig is het ook, dat ze een witte middelbare meneer in een colbert meteen aanzagen voor ambtenaar of woningbouwmedewerker. Iemand die je voor de gek mag houden. Voor wie je niet eens hoeft weg te lopen. Want hij komt van een andere planeet, waar regels en wetten gelden die hier niets te betekenen hebben.
Het volgende probleem dat de stad deze kant op gooit, is de woningnood. Althans: de behoefte aan huizen die je alleen kan betalen als je van de overkant of van buiten komt. Die moet hier worden opgelost. Dus stroomt Noord vol met mensen die er de weg niet kennen, laat staan de omgangsvormen en de verhoudingen. Mensen die zijn gelokt door de belofte van makelaars dat ze hooguit vijf minuten van de snelweg of de pont komen te wonen. Die hier dus vooral een huis kopen omdat je er zo snel weer weg bent. En voor de vrije uren die ze hier toch moeten doorbrengen poppen er overal winkels, koffietentjes en restaurants op waar interieur, menu en prijzen zorgvuldig zijn afgestemd op klanten die het recht niet met geweld in eigen hand nemen, maar gewoon met geld.
Dat klinkt wat al te schematisch. Bitter zelfs. Toch overdrijf ik niet echt. Zo wordt het in elk geval door veel mensen die hier al wat langer wonen wel ervaren. Zeker nu het gaat om 60.000 nieuwe woningen, waarbij er door ontwikkelaars en woningcorporaties alles aan wordt gedaan om onder de afgesproken 40 procent sociale huur uit te komen. Welgestelde nieuwkomers worden als parachutisten gedropt in buurten waar de schimmel tegen de muren groeit. Hippe ondernemers weten precies wat ze zoeken: elkaar. Het liefst op plekken die er zogenaamd spontaan uitzien. Op zomeravonden zitten hele straatblokken vol met vrolijk, homogeen, halfjong, draagkrachtig publiek dat geen idee heeft wat ze wegpoetsen met hun aanwezigheid. De oude loodsen en garages zijn plotseling feestlocatie. Tante Mien en ome Abdel van om de hoek zijn opeens figuranten in een film waarvoor andere mensen een kaartje kopen. Je ziet het probleem voor je ogen ontstaan: verschillen in klasse, opleiding en inkomen vallen sneller op als ze in dezelfde straat terechtkomen. Als mensen die het verschil belichamen tegenover elkaar komen te wonen. Met als gevolg: animositeit en segregatie. En die vallen niet makkelijk te lijmen.
Vandaar dat bezoek van burgemeester en wethouders. Vandaar de democratiseringsmissie. Noord en de stad mogen niet nog verder uit elkaar drijven. Noord zelf mag niet als een eilandenrijk uit elkaar vallen. Daar blijft iedereen het tot nu toe, al is het mopperend en zeikend of fronsend en beleidspuzzelend, wel zo ongeveer over eens. De democratische rechtsstaat, met zijn idee van gelijkwaardig en menswaardig burgerschap, is misschien voor veel mensen een abstractie geworden, een halfbewuste, onbetrouwbare herinnering. Maar hij blijft nog steeds de eerste, bijna vanzelfsprekende optie, al was het maar bij gebrek aan beter. Liever de onverschillige afhankelijkheid dan paniek en chaos. Nog wel.

5.
Intussen gaat de nieuwbouw verder. Wonen in Noord is een oefening in onthechting. Te zeer gesteld raken op hoe de dingen waren, vroeger, in 1970 of vorig jaar nog, en je verandert in een knorrende conservatief. Tegelijk is het zaak om scherp te blijven. Want de huren gaan omhoog. Kinderen van dertig die nog bij hun ouders wonen: ze wachten niet langer en vertrekken naar Zaandam of Almere. Als de bel gaat is het de deurwaarder, niet de thuiszorg. Betonbouw zorgt voor hittestress en de bomen zijn al gekapt. De scholen die sluiten zijn nooit de witte. Als de jongens op het pleintje hangen, zoals ze het al doen sinds Nescio hier aan de Laanweg woonde, zet de nieuwe buurvrouw het in de buurtapp. Zet Sherida de boombox aan als ze begint aan haar wekelijkse fitnessles voor migrantenvrouwen uit de buurt, op het grasveld tegenover de nieuwe zelfbouwwoningen, dan heeft de vve een kort lijntje naar het stadsdeelbestuur en staat er ineens een bord dat versterkte muziek niet is toegestaan.
En dus organiseert de gemeente inspraakavonden. Toen zij kwamen met hun democratiseringsmissie, kwamen wij met een participatieprotocol: vooraf aan elk plan zo veel mogelijk buurtbewoners bij elkaar halen, op gelijke voet, op basis van gelijke informatie, tegen een bescheiden vergoeding en met werkelijke medezeggenschap. Dat protocol heeft het college intussen overgenomen. Hun ambtenaren worden nu geacht zich eraan te houden. En dat gaat niet vanzelf.
Ik heb mijn halve leven publieke bijeenkomsten georganiseerd, bij Perdu, De Balie en de Tolhuistuin, omdat ik diep geloof in de waarde van gedachtewisselingen in het openbaar; van het hardop nadenken in gezelschap; van het presenteren en aanscherpen van argumenten tussen ongelijksoortige onbekenden. Ik geloof dat democratie zo begint. Vandaar dat ik na deze inspraakavonden steevast thuiskom met tranen in mijn ogen of stoom uit mijn oren. Diep overtuigd dat het veel beter moet. En om daar met Red Amsterdam Noord werk van te maken.
Ze verlopen bijna allemaal hetzelfde. Er is een opgewekte moderator ingevlogen, die zich niet vooraf in de buurt heeft verdiept, zodat hij naar rechts wijst als hij het plein bedoelt dat links ligt. En die zich er niet van bewust is dat hij de duizendste opgewekte moderator is die deze mensen voor zich krijgen. En die dus niet doorheeft dat hij hun geduld al na vijf minuten heeft opgebruikt. Daarna houdt de wethouder of stadsdeelbestuurder een korte introductie. Hij roept ons op vooral eerlijk en hardop mee te praten, want er zal naar ons worden geluisterd. Zelf moet hij nu helaas weer vertrekken, want hij heeft, dat begrijpen we vast, veel te doen voor ons prachtige Noord. Dan het hoofdonderwerp: het project waarover we geacht worden mee te praten. Twee ambtenaren mogen het presenteren. Meestal junioren — de senioren branden zich liever niet aan deze taak. Ook deze twee zijn heel opgewekt. Maar zenuwachtig, vooral als de beamer en de powerpoint niet werken. Uiteindelijk doen ze de presentatie maar analoog, met bevroren glimlach. Die schrik in de ogen! Waar zijn ze toch zo bang voor: voor echte mensen, voor echte democratie? Wordt er tussendoor iets vanuit het publiek geroepen, dan springt de moderator ertussen. Laten we het positief houden, zegt hij, bovendien komt u na de pauze zeker aan de beurt. Het toverwoord, pauze. Die gaat in onmiddellijk na de presentatie, en is nergens voor nodig, maar loopt natuurlijk wel uit. Waarna het gezelschap in groepjes uit elkaar gaat. De helft van de tijd die ervoor staat gaat op aan het voorstelrondje. De andere helft is ervoor om de gedroomde situatie op gele post-its te schrijven. Tegen de tijd dat iedereen weer bij elkaar komt zijn er helaas nog maar tien minuten over. De moderator zegt dat verontschuldigend maar met een glimlach, want jullie hebben ons zoveel meegegeven om over na te denken! De mondigste buurtbewoners roepen nog even de bezwaren die ze al honderd keer geroepen hebben. De moderator vraagt ons om een applausje voor onszelf en verdwijnt in de avond. De post-its gaan in een doos. Een paar weken later zal een stagiaire de handschriften proberen te ontcijferen en de dromen van mensen die allang zijn uitgedroomd opslaan in de map democratisering.

Je went eraan. Tot het opeens ontploft. Afgelopen zomer liep de overtreffende trap van dit ritueel uit op een wandaad. Voor het eerst maakten Amsterdammers gebruik van een nieuw instrument: het referendum. Sylvia Fennis van Red Amsterdam Noord, de hartelijkheid zelve maar een pitbull als het gaat over burgerrechten, was een van de voortrekkers. Er werden rap voldoende stemmen verzameld om een referendum te houden over de nieuwe hoofdgroenstructuur, die het college had voorbereid om te zorgen dat Amsterdam te midden van de bouwwoede voldoende groen blijft. Sylvia en co zagen meteen dat die nieuwe structuur rammelde: onvoldoende garanties dat er niet gebouwd zou worden in beschermd groengebied, te weinig juridische groenbescherming, een vage definitie van wat groen eigenlijk is. Kunstgrasvelden, daktuinen, verse slootjes? Sjoemelgroen.
Het referendum kwam er. Vrijwilligers zoals Sylvia staken er bakken tijd in. De uitslag was overduidelijk: een grote meerderheid is tegen de nieuwe hoofdgroenstructuur. Het antwoord van het college? In plaats van de plannen bij te stellen, volgens de doordachte voorstellen van de bezorgde Amsterdammers, stelden ze voor: een burgerberaad. Wéér een nieuw instrument, dat wéér drie jaar en veel geld en nog meer zenuwachtige moderatoren zou verslijten. Terwijl de oplossing klaarlag. Sylvia is sindsdien niet meer te genieten. De 162.921 Amsterdammers die tegen de hoofdgroenstructuur stemden voelen zich verraden. Wat gepresenteerd werd als het kroonjuweel van de democratisering, een burgerreferendum, eindigde in de prullenbak.

6.
Het toverwoord bij al die instrumenten, op inspraakavonden, tijdens de overlegjes met ambtenaren en stadsdeelbestuurders, en op die augustusmiddag in de Oase natuurlijk, is altijd hetzelfde: vertrouwen. Dat moet weer worden opgebouwd. De gemeente en haar bewoners moeten elkaar weer leren vertrouwen. In het enige stadsdeel van Amsterdam waar de pvv in veel buurten de grootste werd bij de laatste verkiezingen, en nog veel meer mensen überhaupt de moeite niet namen te gaan stemmen, is dat geen loze ambitie.
Niet voor niets wordt altijd de post-it waar iemand dat woord op geschreven heeft door de moderator uit de stapel gevist en omhooggehouden, alsof hij een archeologische vondst van jewelste heeft gedaan. Vertrouwen, ja, kraait hij, dat is het, dank jullie wel, daar kunnen we iets mee, mensen, het begint allemaal met vertrouwen. Om me heen zijn er dan altijd types die vroom meeknikken. Alsof het uitspreken van dat woord alleen al iets in beweging zet.
Maar iets benoemen is nog niet hetzelfde als iets herstellen. Als de burgemeester en de Noorderling elkaar de hand schudden en het er hartgrondig over eens zijn dat we pas verder kunnen op basis van wederzijds vertrouwen, terwijl zij de volgende dag de nieuwbouw niet stillegt en hij bij de volgende verkiezingen gewoon weer thuisblijft, wat betekent vertrouwen dan nog?

Noord is op valse hoop en nauwverholen desinteresse gebouwd. Zodat al jaren elk plan van het stadhuis op wantrouwen onthaald wordt — bij voorbaat al. Er zal wel weer wat achter zitten, denken de mensen, iemand anders profiteert ervan, zelf worden we geen steek wijzer. Ik zou er als burgemeester moedeloos van worden. Geen handreiking wordt serieus genomen. Er staan nieuwe bibliotheken en winkelcentra, de parken en pleintjes en speeltuinen worden opgeknapt, er lopen buurtmakelaars en hele buurtteams rond, we krijgen een vergoeding voor de inspraakavonden, de nieuwe Aanpak Noord voor de komende twintig jaar is helemaal rond onze eisen opgesteld, inclusief een team van ambtenaren dat serieus naar ons luistert, de burgemeester en de wethouders komen om de haverklap kijken hoe het gaat — en nog altijd is er die achterdocht.
Hoe kom je daar, als welwillende en oprechte ambtenaar of bestuurder, toch eindelijk van af? Ik denk: zo ingewikkeld hoeft dat niet te zijn. Leren om even illusieloos naar de werkelijkheid te kijken als de mensen die je bestuurt. Niet om gedroomde situaties vragen als je de dagelijkse ellende van nu niet aanpakt. Niet opgewekt naar links wijzen als het rechts schimmelt. Niet de sukkels aanpakken die het recht met geweld in eigen hand nemen terwijl je de slimmeriken die er goed geld voor overhebben verwelkomt. Goed naar Eva luisteren. En evengoed op háár schelden als het regent.

7.
En toen.
Maccabi Tel Aviv kwam langs. Femke Halsema zei de volgende ochtend, op basis van onvolledige feiten en zwaar onder vuur uit Wilders’ Den Haag: ‘Ik snap heel goed dat dit de herinnering aan pogroms terugbrengt.’ Boem. Het p-woord. Tegen de tijd dat ze het nuanceerde, was het kwaad al geschied. Iedereen met een migratie­achtergrond, en dan vooral de Marokkaanse Amsterdammer, werd meteen weer gedegradeerd tot tweederangsburger. Om me heen voelde ik de desillusie en de woede sterker dan ik ooit heb meegemaakt. Moslims in Noord totaal uit het veld geslagen. Jaren van hard werk in één klap weg. Kinderen die aan hun moeder vragen waarom ze geen gewone Hollandse achternaam mogen. Vrouwen met hoofddoek uitgescholden op de fiets. Massih Hutak, de schrijver die ook actief is in Red Amsterdam Noord, zei dat hij en zijn gezin zich nooit eerder zo onveilig hebben gevoeld als onder deze burgemeester.
Ze kwam weer op bezoek. Aan terugdeinzen doet ze niet. We ontvingen haar met z’n allen rond de tafel in ons hoofdkwartier aan het Mosveld. Moslims, christenen, een joodse, ongelovigen. Na twee tellen zat iedereen op de kast. Tranen, verwijten, ijzige stiltes, dreigen met weglopen, steunbetuigingen, halfzachte voornemens, onhandige goedmaakhugs. Er was, drie jaar na die middag in de Oase, iets kapot, tussen deze Noorderlingen en hun burgemeester, maar ook tussen deze Noorderlingen onderling, en of het deze keer nog te herstellen viel…
Weten dat iemand anders je echte vijand is maakt nog niet dat je elkaar meteen weer in vertrouwen neemt. ¶

In de maak is Vriendschap. Dit essay is het tweede in de reeks ‘Polarisatie, oorlog en samenleven’ en kwam mede tot stand door financiële steun van Stichting Lira Fonds.

Chris Keulemans (1960) is reizende schrijver,  journalist, moderator en gastdocent. Zijn thuis­basis is Amsterdam-Noord. Zijn meest recente boeken zijn Gastvrijheid (2021) en Verzet (2024). 

Meer van deze auteur