Ik ben pacifist, maar ik doe er niks meer aan, als een Kulturkatholik. Zo noemen Duitsers katholieken die er niet meer in geloven, maar wel hun jeugd blijmoedig meezeulen in hun leven. Die eenmaal in een kerk toch een kaarsje aansteken. Waar licht ontvlamt, is hoop, en ik moest in dienst, de beste plek voor een activistische Kulturpazifist. Principes zijn mooi, maar je moet er wel mee aan de slag.
De kazerne waar ik me moest melden voor de keuring, is nu een appartementencomplex bij mij om de hoek. Ik was te laat en toen ik binnenkwam, zag ik een rij mannen staan met alleen hun onderbroek aan en een potje pis in hun hand. Alle potjes hadden een andere kleur. Mijn eerste indruk van het leger was dat het weliswaar in staat van paraatheid verkeerde , maar niet de juiste wapens had. Dat ze mij, hoewel pacifist, nodig hadden, was duidelijk. Want na veel wikken en wegen kwam ik uit op de overtuiging dat een dienstplichtigenleger een veiliger optie voor de democratie is dan een krijgsmacht met louter beroepsmilitairen. Dat betekende dat ik in dienst ging met een roeping om van binnenuit ‘het systeem te veranderen’. Dat was in de mode, the seventies weet je wel. Maar nu stond ik even later ook vrijwel naakt met een flesje vaag gele ochtendpis op een tochtige gang.
Een deel van het kanonnenvoer dat een beetje meer kon dan lezen en schrijven en geen zin of verondersteld talent had om officier te worden, kwam op bij de geneeskundige troepen, als hospik. Daar moest je S1 voor hebben, ‘Stabiliteit 1’ op een schaal van vijf. Bij S5 werd je afgekeurd en daar koersten veel jongens die ik kende ook op af. Maar de stap van S1 naar S5 was voor mij te hoog gegrepen. En ik was op een missie.
Eerst was er een, dat heette toen zo, mars door de instituties die het verzet van binnenuit organiseerden: de soldatenvakbond vvdm (hogere wedde, meer hagelslag in de kantine), de radicale soldatenvakbond bvd (Bond voor Dienst­plichtigen, zand in de tanks in plaats van benzine) en ik werd lid van een pacifistische partij, de psp. Dat leken de juiste uitvalposities om mij te gorden tot de strijd voor een wereld zonder oorlog.
Vervolgens voerde ik een nederlagenstrategie die me een door de marechaussee gehavende voordeur opleverde en een tocht langs detentielocaties waarvan je niet vermoedt dat ze er op die plek zijn. Zo had de Nederlandsche Bank in Amsterdam een intiem gevangenisje en in dezelfde stad in de Watergraafsmeer was ik later opgesloten in een cel zoals je alleen in stripverhalen tegenkomt met een korporaal-cipier die me tegelijk met de twee beschuitjes die het diner waren, dit onvergetelijke vooruitzicht meegaf: ‘Hallo, mijn naam is Romein, dus je zult moeten wachten tot de Batavieren komen.’
Mijn misdaad was een ingezonden brief in Vrij Nederland. Die ging over sitewacht, het bewaken van atoomwapens. Dat zou ik weigeren. Maar die wat pedante heldenrol ging aan mij voorbij. Van de honderden militairen op de kazerne gingen er drie niet mee op sitewacht, de drie leden ter plaatse van de radicale soldatenvakbond bvd. Die dus bekend waren bij de andere bvd, de geheime dienst in die tijd.
Ook mijn partijlidmaatschap van de psp was niet de poort naar de wereld­vrede en heeft de diensttijd niet overleefd. Je moest op vergaderingen komen en toen ik dat uiteindelijk deed, ontmoette ik een paar verwanten, maar ook blinde fanaten, lineaire denkers die geen tegenspraak gewend waren. En ze stonken.
Het hielp allemaal niet. Nog steeds is er oorlog. Toch heeft deze pacifist op een bepaalde manier vrede gebracht. Soldaten die niet op de kazerne sliepen — ik weigerde dat — hoefden geen vergoeding meer voor het eten op de kazerne te betalen. Ik had daar werk van gemaakt. Dat scheelde een paar tientjes per maand voor in de loop der jaren duizenden dienstplichtigen.
Toen ik klein was, vertelde mijn vader lollige verhalen over zijn dienstplicht, soldaten die met een slok op elkaar in badkuipen gooiden. Na de oorlog begon die van mijn vader, drie jaar lang aan de andere kant van de wereld, waar we Indië nog hadden — nog net. Hij was vanuit Grootebroek nooit verder gekomen dan Amsterdam — één keer.
Later nam ik hem mee naar loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog. Bij de ceremonie in Ieper, die elke dag hetzelfde en tegelijk elke dag anders is, dwarrelde sneeuw door het Pantheonachtige gat in de Menenpoort, terwijl een peloton doedelzakspelers binnenmarcheerde of eigenlijk -danste en de muren liet galmen tussen het gehijg en gepiep van hun zakken door. Ik was er al een paar keer geweest. Dit keer ontroerde het me door het ensemble van sneeuw, gedoedel en de voorzet van mijn vader: ‘Dit gaat over alle oorlogen.’ Ik tikte hem niet veel later in bij de paling, het lokale gerecht vanwege de bomkraters, ooit lijkenpoelen die aaseters aantrokken. Toen kwamen de verhalen over hinderlagen, de koppensnellende koperdraadjes over de weg, de gesneuvelde kameraden in greppels die zichzelf met hun afgesneden pik postuum pijpten.
Wat moesten we daar? Ironisch: ‘Rust en orde brengen.’ Had hij een keuze gehad? Hij had die overweging nooit gemaakt. ‘Je ging gewoon.’ Hoe keek híj terug op die tijd? Hij had het niet willen missen. Prachtig land ook. Plus de kameraadschap de rest van zijn leven. Die zelfs overeind bleef toen mijn vader voorstelde om Ponke Princen, een Nederlandse deserteur die overliep naar de Indonesische kant, ook uit te nodigen voor de reünies, ‘want die was toch ook een van ons’.
Ik bleef het ook ingewikkeld maken. Als pacifist weigerde ik dienst na mijn diensttijd. De redenering was nog steeds gebaseerd op mijn afweging ten gunste van een dienstplichtigenleger. Nu mijn dienstplicht erop zat, zou een oproep er een voor een oorlog zijn. De Commissie van Weigeringswijzen ging daar niet in mee. Deze Kulturpazifist had aangegeven, mits voor goede doelen, niet tegen geweld te zijn. ¶

Erwin van de Pol (1957) is adviseur, historicus en docent bij een interuniversitair instituut. Hij schreef essays (waarvan er drie bekroond zijn) en honderden artikelen, was columnist en schrijft verhalen voor Hard gras en Hollands Maandblad.

Meer van deze auteur