Niets deerde ons. De doordraaiende cirkel niet, het kwade vierkant.
Het rood, blauw, het alomtegenwoordige.
Zijn wij alomtegenwoordig?
Wij zijn altijd alomtegenwoordig.
En hoewel regens, ze pikten, en hoewel de vier winden, ze verplaatsten ons
door alle luchten, en hoewel de vermenigvuldigende zonnen,
de insecten die ons kramden,
wij betekenden niets, wij waren iets.

Toen verscheen moraal in de bloemen en wij werden
mensen, toen de zelfstandige naamwoorden, de werkwoorden
en de fatale vraag dampte uit het eerste vruchtbeginsel.
Zijn wij goed?
Wij zijn altijd goed.
En we ontkenden de dood, onze beste daad.
En de mooie vochtige aarde baarde onze borelingen.
En we maakten land uit de aarde door te doden, helden
van onze doden door te doden, de emoties van de geometrie,
rood, blauw, de verzengende feitelijkheid,
alles deerde ons.

Politiek verscheen in onze narcissen en wij werden verbeterd.
Deden wij beter?
Wij deden altijd het betere.
We verlangden elkaar kapot, vraten elkaars bezit, de wereld die verrekte
en een nieuwe vraag kogelde als een dauwdruppel op het kroonblad,
wij haalden onze vingers open aan de rozen
die bleker werden door onze schuld, geen bij die cirkelde.

Opnieuw een parelend discours in het stuifmeel.
Ik eerst? Of jij?
Vernieuwend dialectische situaties, niemand die het precies
begreep, onze taal te klein voor de mens zo groot,
en om de belazerde bloemen te bevrijden, moest ik mij van mezelf
bevrijden, maar de borelingen met het laatste woord zeiden we kisten
je toch, je bent onze eerste oorzaak.

Zo begroef ik jou in een vochtig bloembed en verwees mijn schuld
naar Bijbelse theorieën, en prentte mezelf in: tot niets keer ik weer.

Sasja Janssen (1968) is dichter. Voor haar werk ontving ze de Awater Poëzieprijs 2021, de Johan Polak Poëzieprijs 2024 en de Adriaan Roland Holst-Penning 2024. Haar bundels zijn vertaald in het Spaans en het Engels.

Meer van deze auteur