‘Vrede is niet de afwezigheid van oorlog. Het is een deugd, een geestesstemming, het is de dispositie voor goede daden, vertrouwen en recht.’
– Spinoza

Als we in november 1992 aankomen in Busovaca, centraal Bosnië, is er niets. Ja, er is het verlaten terrein van een bedrijf dat heeft opgehouden te bestaan: een paar lege loodsen op een modderig grondstuk. Daar moeten we ons nieuwe huis-weg-van-huis zien te maken. Het busstation aan de overkant van de straat doet dienst als hoofdkwartier van de HVO – de in april ‘92 opgerichte Kroatische Defensieraad, een van de strijdmachten in het conflict.

In Nederland bouwen de mensen schuttingen, wij rollen scheermesband en prikkeldraad uit en hijsen de vlag van de VN. De nieuwe bewoners zijn gearriveerd. Wij zijn de Alfa Compagnie van het eerste Nederlands/Belgische VN Transportbataljon, onderdeel van de UNPROFOR-missie: United Nations Protection Force. Wij gaan humanitaire hulptransporten uitvoeren om de noodlijdende burgerbevolking te ondersteunen. Nederland kon trots op ons zijn en de wereld trots op Nederland.

We slapen in boogtenten. We wassen ons met koud water uit een teiltje. De wc is een houten hok boven een gat in de grond. In iedere tent staat een kachel die met een slang is verbonden aan een jerrycan diesel hoog op een standaard, zodat de brandstof kan stromen. Ook in een oorlog gelden de wetten van de zwaartekracht.

Al snel maken we kennis met de dorpsbewoners. We zijn een bezienswaardigheid, net als zij dat voor ons zijn. Handen schudden, elkaar vieze woorden leren, Gullit, Van Basten, dat soort gesprekken. Alle mannen in het dorp dragen een wapen. Kinderen spelen met handgranaten, geweerschoten klinken dag en nacht. De temperatuur ligt meestal onder nul. Met kerst wordt er bij het busstation een varken doodgeschoten en geroosterd en om twaalf uur ‘s nachts wordt er in de lucht geschoten met lichtspoormunitie uit een kalasjnikov. Dit is onze nieuwe werkelijkheid. Wij zijn hier om goed te doen.

Lotte Schröder

Overal waar we stoppen met onze vrachtwagens verschijnen kinderen. Ze komen uit huizen en kelders en rennen met ons mee langs de kant van de weg. Sommigen blazen handkusjes, anderen gooien stenen. Ze klampen zich vast aan de spiegels van onze vrachtwagens en halen andere levensgevaarlijke capriolen uit. Voor een pak crackers, een rol snoep, een beetje aandacht. Een vrouw overhandigt mij een baby. Als ik het kind wil teruggeven gebaart ze dat ik het moet meenemen. Ik geef het terug.

Een groep mannen, de handen voor de buik gebonden, wordt afgevoerd op een platte wagen, voortgetrokken door een roestig tractortje. Een dag later zie ik hoe ze hun eigen graf staan te graven. Iedere dag horen en lezen we over bestanden die zijn afgekondigd. Om ons heen gaat het vechten door. Ondertussen belegt de VN nog een vergadering, want er mogen geen overhaaste beslissingen worden genomen.

Een man en een vrouw en een kind en een koffer, in de winterse vrieskou, in de Bosnische bergen. De man draagt de koffer, de vrouw draagt het kind. Ze staan in de berm en kijken toe hoe de witte vrachtwagens waar op de zijkant in koeien van letters ‘UN’ staat aan hen voorbij rijden. Wij mogen ze niet meenemen, dat zijn de regels van ons mandaat. Wij zijn hoegenaamd onpartijdig. Vanuit de vrachtwagencabine kijk ik op ze neer. Even is er oogcontact, dan kijk ik beschaamd weg.

Op 16 april 1993 wordt het nabijgelegen dorpje Ahmici etnisch gezuiverd. De foto’s die ik maak die dag overhandig ik jaren later aan het Joegoslaviëtribunaal.

Goed doen te midden van zoveel slechtheid, dood en destructie, het leek zo makkelijk, in Nederland op de kazerne. Maar in Bosnië botsten mijn rechtvaardigheidsgevoel en mijn gevoel van medemenselijkheid keihard op de dagelijkse werkelijkheid.

Het goede is kwetsbaar. Helemaal wanneer goeddoen om keuzes draait die het persoonlijke aspect overstijgen, maar niet het menselijke. Soms zijn goede bedoelingen niet genoeg. Soms volstaat goeddoen niet. Om goed te doen moet je over lijken kunnen gegaan.

In tijden van vrede is goeddoen misschien nog wel kwetsbaarder dan in een oorlog. De geestesstemming die vrede volgens Spinoza is, kan door een gebrek aan noodzaak verwateren of zelfs stilaan verdwijnen. Verblind door wereldproblematiek, zwoegend onder de last van het leven, hebben mensen steeds minder oog voor het kleine, onzichtbare, dagelijkse goeddoen, het spirituele zaaigoed voor een vreedzaam leven.

Want net zoals een oorlog begint met iets kleins dat steeds een beetje groter wordt gemaakt, geldt dat ook voor vrede; vrede als geestestoestand, Spinoza’s vrede. En die geestestoestand ligt aan alle kanten onder vuur. Goeddoen als teken van zwakte, de bijbehorende principes gereduceerd tot wisselgeld. Goeddoen als transactie.



Op 16 april 1993 wordt ook de enclave Srebrenica door de VN uitgeroepen tot safe area. Twee woorden. Zo makkelijk is het om goed te doen, moet generaal Philippe Morillon gedacht hebben, toen hij vanuit een open raam de menigte toesprak met een megafoon en zijn belofte van bescherming deed. En wat had hij anders moeten doen? Met een mes tussen zijn tanden geklemd de bergen in trekken om in zijn eentje, zoals Rambo, korte metten te maken met de vijand?

In mijn VN-medaille staat gegraveerd: In The Service Of Peace. Antisthenes, een leerling van Socrates, zei daarover: ‘Het enige goede dat ons niet ontnomen kan worden, is het genoegen een goede daad gedaan te hebben.’ Het aantal dodelijke slachtoffers van de Joegoslavische burgeroorlog wordt geschat op ongeveer 100.000.

Soms verliezen woorden hun aansluiting met de werkelijkheid. Maar toch… ik was gelukkig en tevreden daar in Bosnië.

Barry Hofstede is oorlogsveteraan (Bosnië ’92/’93). Om zijn verstand niet te verliezen is hij in 1995 in Australië begonnen met schrijven. Hij schrijft toneelstukken, liedteksten, columns, essays, korte verhalen en poëzie. In 2021 was hij een van de zes genomineerden voor de Joost Zwagerman Essayprijs.

Meer van deze auteur