Onder een verdikkend dek van stikstof
– weg van hier.. naar een betere einder…
De twee treinen van de Transmongolië
Expres op het station van Slyudyanka
dragen gouden sterren op een rood veld

En ook in de Hindelooper kamer stralen
nog de wandtegels en beschilderingen van
kinderstoel, bedstededeur en bank
helder blauw, daarboven rood en goud:
de glorie van een andere materietijd…

(Rotting de leeftocht der infusoriën)
Onder de aanvliegroutes lichten duizend
treinraampjes op als zwammen aan berken
en allerwegen luchtlaag boven luchtlaag
samengekleefd als fijnstof en roetvlok

Zigzag de route van ’t pantoffeldiertje
dat alleen beweging kent; o jij, poëzie
arbeidt met lichtsnelheid, brokstukken
van alfabetten zwerven om de aarde…
maar in Slyudyanka bij ’t Baikalmeer

staan treinen en reizigers: gedaanten
van leem in de materietijd; blad wuift,
de wolk drijft; onafscheidelijk als van
heersers de zucht naar macht kleven
slot-en-sleutel; bezie de eencelligen

oh Nefertiti, ’t hek om je piramiden
of wagensporen gestrand in een bosrand,
wagensporen die haperen in de bosrand…
Grootspraak de wagenmenner, splintert
snelheid de weg; slap hangt de teugel

Toen de geest ineenzonk, bleven wij stof
en de klokken sloegen stoftijd en schemer
Deel 1099 door 11, in ’t ruimtestation
wacht nog altijd ons lot op Godot, Roelants
hoorn op de komst van ’t reddend leger