‘Het antwoord weet je best –
je bent een oude lul.’

Lelijk, zo lelijk, ja, steeds lelijker
bewegen we ons door de binnenstad.
De goede handel die ons lichaam was
vervloog en bijna elke winkelruit
verspreekt zich, nee, beledigt nu je hoofd.

We hadden haren, wimpers en gezichten,
we leefden, legden lippen tegen lippen
en hielden tot de laatste komma vast
aan het geschipper dat ons lichaam was.

Te koop, te koop. De winkelstraat vergaat
van jeugd en hoop op een gelikter hoofd,
geliefden lopen glashard door je heen.

Jugend, Jugend. Nicht zu haben. Ik las
dat in het Paradijs geen spiegels waren.