[larus hyperboreus]
Sloeg en sloeg op het dak, zodat ik kwam kijken:

het was vooral de manier waarop hij niet wegging.
Loeren van opzij. Kracht in zijn voeten
van staan tot alles meegeeft, ongezegd.

Ik tegenover hem, moeilijk het kiepraam uit
bijna over de goot maar hij keek, dus
dat in geen geval. Bijna
teruggezakt godsgloeiende. Stonden we daar

elk in zijn hemd. Als hij niet ging, ging ik ook niet.
Tilde hij zijn oksels. Ik mijn mouwen.

Deden we of wind, een trek, geen woord
geen knik, niets dat een mens soms achterlaat.