Hij is een klankenluis, een lettergrepenteller,
De tweede en derde versies schaft hij aan per meter
En bij de eerste versie klopt zijn hart nog sneller,
Hij is een hongerbuik, een manuscriptenvreter,

Een onzinmakelaar, een vorst van scheurpapier –
Of het een meesterwerk betreft of ansichtkaart,
Hij schoffelt alle letters naar zijn hoofdkwartier,
Maar is het sop de kool, het vlees de wortels waard?

Die zachte en toch zo wilde kruiersdriften – hoe
De mappen, dozen, magazijnen vol te stouwen
Met heerlijke gedachtegangen, valse noten,

Met het gekrabbel van genieën en malloten –
Het zit er op. En kijk, een ongenadig blauwe
En akelig opgeruimde hemel lacht hem toe.